BAT.
beide Maatschappijen getroffen, volgens welke zij hunne krachten
zouden vercenigen, om de Spanjaarden en Portugezen geheel en al
uit de Moluksclie en andere nabnrige eilanden te verjagen , en daarna
eenen gemeenschappelijken liandel te drijven , op voorwaarden , die
met de grootste naanwkeurigheid zouden worden bepaald, ten einde
in het toekomende alle verschillen voor te körnen. De Engelsche
Maatschappij, niet in aanmerking^genomen hebbende, dat het juist
geene gemakkelijke zaak zou zijn , om de gezegde natien uit de Spe-
cerijeilanden te verdrijven, had noeh genoegzaam volk, noch eene
voldoende hoeveelbeid oorlogsbelioeften , naar de Oost-Indie gezonden.
Zij vertronwde ook op de Nederlanders, zieh overtuigd houdende, dat
die , wegens hunne groote magt te B atavia , zeer wel in Staat ware'n ,
om zulks alleen uit te voeren. Dit was ook volkomen waar, maar de
¡Nederlanders waren van oordeel, dat de Engclschen zieh geen regt
konden aanmatigen op veroveringen , door de Nederlandsche wapenen
verkregen ; zij begrepen daarenlegen en bewezen uit de woorden van
het verbond, dat die plaatsen, op welke inen eenen gemeenschappe-
äijken handel zou drijven , ook op gemeene kosten moesten veroverd
zijn , en dat dus de Engelschen , indien zij niet gcnegen of in staat
waren, om de helft in de kosten der uitrusting te dragen , ook geen
aanspraak konden maken op de voordeelen door dien oorlog verworven;
zoo als zij dan ook, na de kort daaropvolgendevermeestering van Banda,
even als bij alle latere door de Nederlanders gemaakte veroveringen ,
gehandeld hebben.
De Keizer van Mataram, Moh a b ed , eenen toeleg gesmeed hebbendej
«m het gebeele eiland Java te overheeren , begreep te regt, dat hij,
om zijn doel te bereiken , eerst de Nederlanders en hunne ivapenen
bedwingen moest. Om hierin te slagen , begon hij met verraad , en
zond in Augustus 1628 onderseheidene praauwen met koebeesten naar
B atavia , onder voorwendsel, van daarmede te völdoen aan een
verdrag, door hem met den Gouverneur-Generaal, in 1627, gemaakt.
Aangezien die koebeesten begeleid werden door 90Q gewapende Java-
nen, eene magt veel te groot in evenrediglieid van het geschenk,
kregen de onzen dadelijk argwaan, en dcden de buitenposlen sterk be-
zetten, terwijl zij een wakend oog hielden op eene menigte Javäansche
praauwen, welke nog verwacht werden ; deze kwamen ook eindelijk op-
dagen, en werden door de onzen gedwongenöp eene andere plaats tegaan
liggen , opdat zij zieh niet met hunne makkers zouden kunnen vereenigen.
De vijand , nu veronderstellcnde dat zijn geheele toeleg ontdekt was , be-
sloot eenen verwoeden aanval op hetkastedte ondernemen , waar hij door
zij ne overroagt de builenposten schielijk deed wijken, en zelfs met de vlug-
tenden tusschen de boiwerken der vestin r in drong; hier echter vond hij
zulk eenen dapperen tegenstand, dat hij met groot verlies moest aftrek-
ken. Den volgenden dag trok ook van den landkant eene groote menigte
Javanen op de stad aan , waarop het zuidelijk gedeelte der stad,
dat nog weinig bewoond en door de bolwerken niet te verdedigen
was , werd afgesneden. De Javanen , wier getal allengs tot 10 of 12,000
man was.aangegroeid \ ondernamen nu van dien kant eenen geweluigen
aanyal en versterbten zieh ter plaalse, waar men ter juistcr tijd de
•overtollige huizen had afgebrand. De vijanden werden door het ge-
weer der anders geringe bezetting , met veel verlies, afgeslagen. Dage-
lijks werden deze aanvallen herhaald, doch door de gedurige nitval-
,len der bezettelingcn, die, geholpen door de Chinezcn, alle hunne
liouten vestingen in brand staken, werd de vijand zoodanig gchavaad
dat hij , na eene belegering van ruim eene maand, in het laalst
van September des jaars 1628 , met verlies van meer dan de helft
der zijnen, moest aftrekken. De belegering van B a ta v u was voorna-
melijk ondernomen op aanraden van den Tomangong B oeraska , die
den Keizer van Mataram de verzekering gegeven had, dat de stad
zeer gemakkelijk te veroveren zoude zijn. Deze grootspreker sneuvelde
echter voor de vesting, en zijn geheel leger zoude vcrloopen zijn,
indien niet de Tomangong D javana het met eene aanzienlijke verster-
king was te hulp gekomen. De nieuwe bevelhebber, zieh onder de
muren der vesting gelegerd hebbende , zond , om eene laatste poging aan
te wenden, twee zijner voornaamste Edelen, met eenen hoop uitgelezen
volk, om de stad te overrompelen , of zelve er voor te sterven. Deze
deden wel een verwoeden aarival, maar werden zoo goed ontvangen ,
dat zij zieh door eene overhaaste vlugt moesten redden, waardoor de
Veldheer zoo verwoed werd, dat hij allen, die terugkwamen, zonder geuade,
liet ter dood breiigen. De Keizer nu, veinzende over deze wreedheid ten
uiterste verstoord te zijn , liet D javaka , bij zijne terugkomst, met velen
van zijnen aanhang, mede om hals brengen, ofschoon het zeker gaat,
dat de bedreven moord op ’s Keizers bevel volbragt was. De Keizer van
Mataram was met dit alles nog niet voldaan , maar deed in het volgende
jaar weder eenen aanval wagen Om hierin gelukkiger te slagen,
zond hij zekeren W arga met eenen brief van den Tomangong van
Tagal af, waar in de Keizer om vrede verzocht, onder voorwendsel,
dat de begane vijandelijkheden alleen waren gepleegd op aanhitsing
van B oeraska , die den Keizer door onderseheidene berigten, wier
valschheid thans ontdekt was, had opgehitst : waarom hij nu oui
vernieuwing van vriendschap en eerien vrijen handel voor zijne
onderdanen verzocht. De Nederlandsche regering hegreep ligtelijk,
dat onder deze betuigingen van vriendschap wederom een nieuw
verraad schuilde ; maar stond ,evenwel den vrede to e , hoewel met
oogmerk, om naauwlettend alle bewegingen van den Keizer gade te slaan ,
ten einde zijne ware oogmerken te ontdekken. De Gezant van Mataram.
hield zieh intusschen zeer wel te vreden, en vertrok wederom
naar Tagal, onder anderen zieh beroemende, dat zijn heer, de Tomangong
van Tagal, nu een der vier opperste Strandheeren geworden, wel
zorg zou dragen, dat de vriendschap beter onderhouden werd, dan
voor dezen. Men ontdekte spoedig, dat de laatste belegering voorna-
melijk mislukt was, omdat de belegeraars met geen mogelijkheid eenen
genoegzamen voorraad rijst konden aanvoeren ; en dat zij ook geen beleg
met eenig goed gevolg zouden kunnen ondernemen , indien zij niet
in staat waren , hunnen leeftogt vooraf over zee naar Tagal en de na-
burige plaatsen te brengen , van waar zij dien meest te water naar
hun leger voor B atavia konden overvocrcn. Naauwlijks was ook
W arga vertrokken , of de Chinezen , die zeer arglistig zijn in het
bespieden van vijandelijke aanslagen, bespeurden, dat men met praauwen
allerlei voorraad van mondkost naar Tagal, Samarang en de verdere
nabijgelegen plaatsen voerde ; hetgeen de regering niet weinig be-
vestigde in het vermoeden , dat zij eenen aanval te duchten had.
Weldra werd men dan ook in het zekere onderrigt, dat de Keizer de
stad wilde bespringen , maar dat men vooraf nog eenen geveinsden Gezant
te wachten had; die dan ook werkelijk den 20 Junij met dertien praauwen
te B atavia aankwam, doch op last van den Raad van Indie,.op eene be-
hendige wijze , gevat werd. Ondervraagd zijnde en wel bespeurende , dat
de zaak toch ontdekt was,' beleed hij alles , wat men welen wilde ,