en de Linge , aan Buren grenzende , te weten : E c h t e 1 d , 0 m m c-
r e n , Eck en Ma u r i c k , van ouds mede een gedeelte van het
graafschap Teisterband uitgemaakt hebben.
Toen de Batten, (zie dat art.) bet eiland tusschen de armen van den
Rijn in bezit hadden genotnen , kreeg die landstreek naar hen den naam
van B a t t -auwe , en deze naam is aan bet oostelijke gedeelte van dat eiland
standvastiger bijgebleven dau aan bet overige , zoo dat dit gedeelte van
Oud-Balavia, tegenwoordig inet eenige verandering nog dien naam
draagt, zijnde B a t t -a uw e allengs in B a t a uw e , voorts in B e t a iiw e en
eindelijk in B e tu w e overgegaan. Bij de schrijvers der middeleeuwen
beet de B e t u w e , B atuu in , P atavus en P a t a v ia .
In de vroegste tijden, toen er nog geene slooten of waterleidingen
waren en de grond al de voehtigkeid zoo wel van den regen als van
lietteruggebleven water der overstroomingen verzweigen moest , zal bet
grootste gedeelte der B e tuw e wel een drassig land gew.eest zijn , dat
zoo gebeel doordrongen was van bet water, hetwelk nergens eenen
ailoop bad, dat men geen oogenbhk konde blijven staan -, of men zonk
in bet moeras. Vermoedelijk zal liier op de läge mocrassige streken
eene groote menigte boomen gegroeid bebben, die , daar zij van on-
deren eenen vasten bodem hadden, den regen en de vocbtigbeid zon-
der nadeel bebben können verduren. Maar in bet midden van deze
wonden verlnef zieh liier en daar eene hooge piek , soms weinige morgen
groot, soms eene aanmerkelijke uitgestrektheid bebbende. Op
deze lioogten bad men geene veiligbeid, zonder dat men ec nt1 breede
sloot of graebt er omkeen groef: eerst dan konde men het vee er des
nachts opjagen ; eerst dan konde men zieh tegen den aanval van allerlei
gedierte, dat toen nog in het wild omzwierf, beschermen., Misschien
werd de uitgeworpene aarde zelve een wal rondom de hoogte r
die men , als eene door de natuur meer verzekerde , boven elke andere
piek uitgekozen bad. Maar zoo ontstonden er nu allengskens plaatsen ,
die reeds op zieh zelve hoog, door de bewoning zelve nog meer en
meer verboogd werden. Zoowel omdat men hier een groot aantal
menschen en vee onder geringe butten vereemgd zag , als ook, omdat
de brandstof zoo nanij , bet hout tot bouwen er zoo overvloedig was ,
dat men slechts de banden belioefde uit te steken, om het in menigte
te vinden. Natuurlijk werden deze terpen door bet zoo kwistig gebruikte
bout allengskens nog meer verhoogd; en daar zij in den loop van
eeuwen de hoofdtoevlugt en het vereenigingspunt hieven, moesten zij
onmisbaar met elk tiental jaren in hoogte toenemen. Maar van hier
dan ook die zwarte aarde , welke alom op deze hoogste punten gevon-
den wordt. Van hier die brokken van blaauwen steen en tu f, die
weleer gediend hebben tot de eerste vaste gebouwen op deze heuvelen,
lietzij door Romeinen of ingezetenen opgerigt. Van hier die duizenden
van seberven van den allerzonderlingsten vorm, nu eens groote platte
schoteis , dan kleine kannetjes, soms reusachtige potten, dan gewone
Urnen , nu eens fijner aardewerk , dan weder bet ruwste bakwerk ken-
merkende. De oudste ingezetenen woonden slechts des zomers in de
lagere B e t u w e ; maar des winters op de boogere Veluwc, en hierin
moet men de reden zoeken , dat de hoofdwegen der B e t u w e nog steeds
van de bergzijde op de hoogten uitloopen. Missebien gaf dit ook
naderhand aanleiding tot de verdeeling der dorpen , zoo als zij thans
nog onderscheiden zijn ; want de meeste gemeenten liggen juist tusschen
twee zulke hoofdwegen. Missebien had iedere hoogere terp eene
vaste landstreek van rivier tot rivier, en naderhand tot den in tweeiin
»uheidenden Lingestroom , die later door het midden der B e t u w e heen
ger-raven is. Het is te vermoeden , dat iedere volksstam, op de hooge
"bergen aan de overzijde , eene vaste woonplaats in de B e t u w e , en naderhand
eenen eigendom bezeten heeft; altbans zeker tusschen den
tijd derCimbren en Batavieren , toen de geheele landstreek onbewoond,
maar evenwel niet ongebruikt lag. Naderhand door de laatsten inge-
nomen , werden de terpen de woningen der stammen, die zieh van hier
naar alle zijden uilbreidden. Toen eerst werden de grootere waterleidingen
gegraven. Deze waren immers nog hoogere beboefte geworden, nadat de dij-
ken de randen der-B e t u w e omzoomden , en daardoor den natuurlijken arloop
van het water naar de rivieren verhinderden. Nu werden er kleinere waterleidingen
en slooten bij menigte aangelegd. Hierdoor werd 'de landstreek
zelve drooger en meer en meer bewoönbaar. De hoogste punten , van welke
de meeste den naam van wo e r d , h o o g e n h o f , o l d e n h o f , ka-
p e l of 1 oo dragen , bleven echter nog altijd de plaatsen ter verzame-
ling des volks, soms de bürgen tot toevlugt tegen den vijand , soms
de begraafplaatsen : in een woord, al hetgeen zij zijn konden tot meer
algemeen nut. Misschien waren sommige reeds vroeg de offerplaats der
ruwe inwoners 5 misschien werd er naderhand de Romeinsche kapel en
ten laatste de Christelijke kerk opgebouwd (1).
De plaatsen in de Betuwe gelegen die. door de oudste narigten
vermeld worden, zijn\ R e x n a , W u l f a r a en R ö t h em (d. i .
Res n er b ro-e k , W o 1 fere n , en Ro t h em s of Roode t o r e n ) ,
tusschen 721 en 739;, E l i s t a of M a r i t h a i me (d. i. E i s t oi
Ma r em, eene buurschap van Eist,) , in 725; F a lb ii r i m a re a (V a 1-
burg) , Ga n n i f a e Ma r c a , G a n n i t a (Gent)«, in 793; Ade l -
r i ch eim ( E r i e h e m ) , in 800; T h e s l a (mogelijk Tiel ) , in 814;
Huki l h e i m (He u k e l um) , Cavradesheim, Bec hi , Ha v i num
( misschien H ie 11) , M e g i n h a r d e r w i c k (mogelijk Mei n e r s -
wi jk), Ho s e n h e im (vermoedelijk Hu e s e n ) , S t i l l i n h a , H a-
g am m u n d i , in 814 ; -Hu ä s e n he im- (Hu esen) ,, in 854 ;
H l i g e , An d a s s a l e (Andel s t ) , Ewi c , S i l e c k (S 1 ij k - E w ij k) ,
El t i ( Ei de n) , Hr i n e s heim , L interuni e (mogelijk L i e n de n ) ,
in 835;: H u s n i n , D iol i Ma a n d r a , in 864 ; Wa t l a r o
M a r c a , Waga nl-eisero Marca, Du v e l r oMa r i a (Duffelt), L ot d e ,
Ga c h r i t b e im, S p e l t h o r f (S p a 1 d 0 r p) , B im b i n n a (Bimme
n) , Nioi (Niel) en R a bi nh e i m in 891. Nog behooren onder de
oudste olaatsen zeker ook M a n a r i t h i 11 m (Ma u r i k ) ; C a s t r a
(Keste^ren) , en Gas -poverdum (Ge s p e r d e n , onder Doode n -
w a ar d ,). ' ' 1
De naam van B e t u w e vindt men het eerst in 697 vermeld, toen
.IV il e e b e o e u , de eerste Bisschop van Utrecht, te Emmerik körnende,
vernam, dat bijna-de geheele B e tu w b (B atua) de Christelijke gods-
dienst omhelsd had. Deze landstreek werd vervolgens eene gouw (pagus)
genoemd , zooals^ onder anderen in eenen brief van K a r e l M a r t e i , van
het jaar 822. Bij de Rijksverdeeling van het jaar 839 tusschen L o t h a r iu s
en K a r e l den Kalen, zonen van Keizer L o b e w i jk den Vromen, kwani
het onder den naam van G ra a f sc h a p b e r B a t a v ie r e S (C oüutatus B atavorum)
(1) Dezo stöllin&en ontlcen<Ieu wij u it do bclarigrijke V / a n d e l i n g o n t e r
o p s p o r i n g r a n B a t a a f s c h e eil R o m e i n s c h e O u d h e d e n , I i e g e n d c E
enz. vaa onzeit geleerden medewerker O. G* H e l d r i n g , bl, l o l—io 5 , in welk,
weigeschreven werk men later een groot gedeelte dezer vermoedens gestaafd vindt,