11 ij gebruikte liiertoe allerliande voordeelige beloften , en , deze niet hei-
pende , zware bedreigingen , waarover de Nederlanders zieh echter weinig'
bekreunden, als zijnde zij genoeg overtuigd van de valsehheid en
tevens van de lafhartigheid van dien Vorst.
Onze handel op Java intusschen toenemende, gaven de Bewindheb-
bers der Nederlandschc Oostindische Compagnie aan hunne beambten op
Java last, om van den Koning van Jakatra eene Streek lands te koopen,
geschikt, om daarop eene stad en sterkte, als hoofdplaats der geza-
menlijke Nederlandsehe kantoren, te kunnen bouwen. De loods, welke
de Nederlanders te Jakatra badden , was toch te klein j e n te gelijk
tot berging en stapelplaats hunner goederen en tot zetel van hun gebied
te dienen. Eindelijk deed er zieh eene gelegenbeid op, welke de Nederlanders
vrij wat meer deed verkrijgen dan zij gezöcht badden. J an
Pieterz Koen, sedert het jaar 1607 in dienst van de Oostindische
Compagnie, en in het jaar 1618 den Gouverneur-Generaal Laurens
B.eaal , in dat gewigtige ambt opgevolgd zijnde , deed bij den Koning
van Jakatra aanzoek, om, ter plaatse daar de Nederlandsehe loods
slond, eene sterkte te bouwen en nog eene streek lands tot het op -
rigten van pakhuizen te erlangen. Dit verzoek bragt den Koning niet
weinig in verlegenheid. Eensdeels wenschte hij, door zijne toestem-
ming , de Nederlanders , met hunnen gewigtigen koophandel, in zijn
rijk te behenden ; anderdeels echter spiegelde hij zieh aan het voor-
beeld van onderscheidene naburige Vorsten , inzonderheid in de Moluk-
sche eilanden , die door soortgelijke toelatingen eertijds in de knel-
lendste afliankelijkheid van de Portugezen waren geraakt. Hij hield
daarom de Nederlanders met scboonschijnende beloften op, en nam
intusschen den raad van den Pangerang van Bantam in. Deze, reeds
sedert langen tijd tegen de Europeatten in het algemeen , wier aanhou-
dende vermeerdering op Java hij met leede oogen aanzag, wan-
trouwen opgevat hebbende, koesterde den meesten argwaan tegen de
Nederlanders , die nu reeds, van alle Europesche natien , de uitgebreidsta
magt op het eiland bezaten. Hij besloot dus de onderscheidene Europesche
natien tegen elkander op te hitsen , om hen, längs dezen weg,
door hunne eigene tweedragt te verzwakken. Terwijl hij bovenal tegen
de gevreesde Nederlanders zijne maatrcgelen beraamde, poogde hij hen
tevens door verdubbelde vriendelijkheid in slaap te wiegen , ten einde
hen daarna onverhoeds te Jakatra op het lijf te vallen , en , zoo mo-
gelijk, tot den laatsten man te verdelgen. Het grondgebied zijns Ko-
nings evenwel met zulk een schandelijk verraad niet willende bezoede-
len , gaf de Pangerang aan K oen , die zieh destijds te B antam bevond ,
als in het geheim, den raad, zieh naar Jakatra te spoeden , alwaar
de Engelschen , .naar zijn voorgeven , eenen verraderlijken aanslag tegen
de Nederlanders smeedden. De Gouverneur-Generaal, aan dit voorgeven
gelool hechtende , spoedde zieh naar Jakatra, waar hij aldra vernam,
dat niet alleen de Koning van Jakatra en de Pangerang van Bantam ,
maar ook de Sultan of Keizervan Mataram , destijds de magtigste Vorst
van het eiland Java , alsmede de overige Vorsten van dat eiland , eene
zamenzwering hadden gesmeed, welke ten doel had de Nederlanders ge-
heel en al uit te roeijen , terwijl de Engelschen van deze trouweloosheid
kennis droegen. K oen maakte onverwijld , doch in stilte , alle moge-
lijke toebereidselen tot zijne verdediging , en deed met allen spoed eenige
vestingwerken aanleggen t, t ten einde eerst en vooral de Jakatranen in
bedwang te kunnen honden. Het wantrouwen, dat hij had opgevat, werei
niet weinig versterkt, loen hij kort daarna vernam , dat de inboorlingen
de Nederlandsehe faklorijen of handelplaatsen längs de kust van
Japara vermeid en geplunderd, en de aldaar aanwezige Nederlanders
verraderlijk vermoord hadden, De weerwraak , hierover genomen, door
het in brandsteken van Japara , deed den euvehnoed der Banlammers
wel aanmerkelijk verllaauwen; maar de Engelschen, wisten de Javanern
totnieuwe vijandelijkheden aan te sporen , vooral zetteden zij hen aan,
om hunne uiterste pogingen in het werkte stellen, ten einde den Gouverneur
Generaal K o e n , hetzij levend of dood, in handen te krijgen. Den
22 December 1618 werden de Nederlanders , in het nog zoo geringe en
onvoltooide fort , waaraan zij den 21 October van dat jaar den eersten
steen gelegd hadden , gewaarschuwd , dat zij den volgcnden dag door
7000 man zouden worden aangevallcn. Dit fort moet ongetwijield
niet gestaan hebben , ter plaatse waar het kasteel geboinvd is , maar
ten Z. van B a ta v ia , in de voorstad, vöör het oosleinde van de Koe-
straat, nabij het Uesidentie-kantoor, en zal het zoogehaamde K o t t a
t a a y geweest zijn 5, hetwelk genoegzaam tegen eenen inlandschen aan-
val verzekerd w:as, en in 1824 en 1828 tot op den grond toe afge-
broken is, zoodat men er tlians nog slechts eenige hoopjes steen en
puin van over ziet. Ook wierpen de Engelschen , die inmiddels
eene versterking van vijftien zware oorlogschepen uit Europa hadden
gekregen , eerlang het masker geheel a f , en toonden openlijk
hunne vijandelijke gezindheid, door met overmagt een rijk geladen
Nedcrlandsch schip, de Zwarte Leeuw , te öyerrompelen, en , strijdig
met alle bestaande overeenkomsten , de manschap krijgsgevangen te ma-
ken. De Köningen van Bantam en Jakatra, -zieh nu met de Vorsten
van Cheribon en Mataram vereenigd hebbende, staken bierop ook weder
spoedig bet hoofd omhoog, en kozen openlijk de partij der Britten ; of-
schoon hun oogmerk eigenlijk niet anders was1, dan om ook deze laatsten
, zoodra de Nederlanders eerst uitgeroeid waren, even verraderlijk
aan te vallen en te verdelgen , of van hun eiland te verdrijven. De
Engelschen, met de Jakatranen verbonden, behaaiden in den beginne
wel eenigvoordeelte land , maar konden toch, met al-bunne overmagt,
het fort der Nederlanders niet overmeesteren , hetwelk K oen besloten
had, tot het uiterste te verdedigen , terwijl hij zijne schepen in de
nabijlieid van Jakatra liet ten anker komen, Middelerwijl dit geschiedde,
kwam de Engelsche vloot, bestaande uit elf wel uitgeruste schepen ,
te voorschijn. De vloot der Nederlanders , slechts zeven schepen sterk ,■
was op verre na niet met die der Engelschen in vergelijking te breiigen
; want , behalve dat onze sehepen minder talrijk waren , bevonden
zij zieh allen in eenen . siechten stä a t, en waren niet eens behoorlijk
van oorlogsbehoeflen voorzien. Deze ongelijkheid in magt deed echter
den rc-oed der Nederlanders niet zinken. Wel verre van zieh , volgen»
den eisch der verwaten Britten , aan deze over te geven , verklaarde K oen ,
dat hij en zijn volk besloten hadden j zieh tot den laatsten man te verdedigen
, en liever te sneuvelen, dan te zwichten , eischende dat de Engelschen
het genomen schip onverwijld zouden teruggeven , de manschap
daar van weder op vrije voeten stellen, en aan de Nederlanders volkomene
voldoening voor de gepleegde vredebrenk geven. Hierop volgde, den
1 Januarij 1619 , tusschen de beide vloten een geveebt, waarin onze-
landgenooten , ondanks hetgeringer getal.hunner schepen en manschap ,
de Britten voor hunne trouwloosheid zoo duchlig kastijdden , dat deze
spoedig voor de onzen moesten strijken, en hun heil in devlugt zöchten.
Kort daarna bekwam de Engelsche vloot eene nieuwe versterking van
diie schepen, en deze overmagt, gepaard met het toenemende gebrek