a S ^ l. krUid is ’ behoort daar toe. Ook betrekt ds
l i l . Hoogleeraar Bürmannus, als eene Ver-
sS s .FD' fcheidenheid, tot hetzelve het Ambonfe Ke-
mek - Hooy, van Rumphius, dat echter, zo
wat het Gewas als de Aairen aanbelangt, eene
aanmerkelyk verfchillende voorkoming heeft.
Tanicwm (2) Panik met een gekranfie Aair, van vier
Fertiel - Trosjes, eenbloemige tweeborftelige Omwind*
Gekranst, zeltjes en verfpreide Halmen.
In de Zuidelyke deelen van Europa , en in de
•Oofterfche Landen, groeit dit Panik-Gras,
dat naar het Groene zeer gelykt, maar de
Aair heeft drie of vier langere Trosfen ,
nederwaards eenzydig. De Bloemen zyn groen
met paarschachtige Stampers, ieder één o f
twee ruuwe Borftels hebbende, die langer dan
de Bloem zyn. Na het afvallen der Bloemen
zyn de Steeltjes ieder door een hol, wit, napje
bepaald. De Graat heeft drie of vier tweedee-
ïïge hoeken. De Halmen zyn glad , uitge-
fpreid, twee Voeten lang: de Bladen naakt.
De ruuwheid van de Aairen , die als Klisfen
zig aan de Kleederen hechten, doen het Kleef-
£ras noemen, zo Bauhinus aantekent.
(3)
(2) Famcum Spica VerticillatÉt , Racenrralis quaternrs
&c, Sp. Plant. 3. Gramen Paniceum Spica afpera. C.
B. Pin. 8. Theatr. 139, S cheuchz . Gram. 67. Gramen
geniculatum tertium, T a b e r n . B ijl. 5I6. Ha l l . Helu.
N . 154 3 .
(3) Panik met eene Spilronde A air; de Om- VI.
Windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge-
haaird', de Zaaden Golfachtig gerimpeld. Hoofd-
In Ooftindie, zo wel als in Noord - Amerika plnicum
en in de Zuidelyke deelen van Europa, k om t^ ^ T *
deeze Soort van Gras voor, welke de Bor- groen,
fteltjes van de Aair niet langer dan de Blommetjes
heeft: de Bladfcheeden zyn Haairig
gerand, de Zaaden met gegolfde Streepen getekend.
Ten platten Lande in Saxen, inzonderheid
om Leipzig en Dresden, groeit het,
gelyk ook in verfcheide Streekeh van Frankenland
, op de Akkers, na den Oogfttyd, overvloedig.
Het is zoet van Smaak, en zou de
Tanden van het Vee niet ontgaan, indien het
niet, door zyne laagte, zig verborg onder de
Stoppelen. In ’t wilde, naamelyk, wordt het
zelden meer dan een half Voet hoog; doch in
de Tuinen breidt het zig zodanig in hoogte en
breedte uit, dat ’er verfcheide Planten door
verflikt worden, indien men daar tegen met
uitwieden geen zorge draagt. De Bloemfleel
is zeer gelleufd.
(4)
(3) Panicwn Spicä tereti; Involueellis biflorïs fafcicu-
lato - pilofis &c. Sp. Plant. 4. Fl. Zeyl. 44. Panicuin
Spica fimplici, Ariftis aggregatis &c. Gron. Virg. 134.
Schreb. Gram. p. 21. T. 25. H a l l. Helv. N. 1542,
Panici effigie Gramen fimplici Spica. L o b . Ze, 13. B u r m.
Fl, Ind. p. 24.