VI.
Afdeel. in,
•Hoofdstuk.
die eenigszins ftyf z yn , zeer digc aan mal-
‘ kander opfchietende uic een overblyvende
Wortel, waar van de Stoel Schubbig bekleed
is. De oude en buitenfte Bladen zyn gemeen-
Jyk gantsch droog, geelachtig en dor, de bin-
nenfte en jonge Bladen frisch en groen. Der-
zei ver langte is van één tot v y f Duimen, die
der Halm van een halven tot een geheelen
Voet. Deeze is, zo wel als de Bladen, dun
en hoekig, met korte Haairtjes bezet, en
heeft een eenzydige Aair, van vyftien tot
twintig Blommetjes , als voorgemeld, in ’C
eerst groen, naderhand rood wordende, wanneer
zy digt fluiten om het Zaad.
Dit Borftelgras zig, zo wel door zyn Gewas,
als door den enkelen Styl en Stempel, van
alle gewoone Gras - Soorten onderfcbeidende,
groeit op zeer drooge, dorre Gronden naauw-
lyks.een Vinger hoog , en, na dat het in ’t
Voorjaar gebloeid, heeft, blyven de Halmen,
met het rype Zaad,dikwils nog een Jaar fiaan.
Ondertusfchen is het voor de Veeweidery na^
deelig, wordende van het Rundvee niet dan
by gebrek gegeten en van de Schaapen dik-
wils by geheele, Plaggen, met Wortel en a l,
uitgefcheurd; het welk ook door de Kraaijen
gefchiedt, om de Wormen van zekere Lang-
pooten , die de Wortels van dit Gras
vreeten, op te zoeken tot haar Aas. Wen-
'fchelyk ware het, dat hetzelve daar door meer
worde uitgeroeid.
f 2 ) Borftelgras met ,eene omgekromde A a ir . VI.
Afdeel,
Of deeze Soort van de volgende verfchille- j^ ofd-
gcjit L innaïus duifter. .LpBEL.hadzé Gan-p™.
gips genoemd, als met de Gangitijche Nardus Nardus
van D ios coride s oyereenkomftig j z y n d é ,'^ ^ *
en de gene, die hy afbeeldt, was verzameld Aaing.
by ’t opgaan van een Gebergte in Languedok,
zeven Mylen" van de Stad Gange, die wederom
omtrent. zo.yeel' behoofdéh Montpellier
legt. Dat Gebergte, zegt hy , wordt genoemd
ïHort de Diep, dat is te zeggen Ons Heeren
Hof, o f Gods Tuin, en is begroeid met vèele
voÓrtreffelyke Kruiden.. Hiér door wordt dé
duisterheid,' wélke ik in de benaaming van
Hortus Dei Mfmspelienjis by den Ridder heb
gevonden gehad, opgehelderd.
(3) Borftelgras met gebaarde K e lk en . * v 'TIL
% r ; T • Ariftatu$%
Gebiisucd,
Dit is een ongemeen klein Borftelgras, dat
by Rome, als ook in Languedok en Provence,
■ ■ • ■ gïoeit.
■ (2) Nardus Spicä recprvp. S*jß, Nat. Nardus Gangt-
tis fpuria Narbonenfis Lob. Ic. 84. Mor-, Hifi. III. '
p. 257. S. 8- T. 13. f- uit. R aj. Hifi, igii.
(3) Nardus -Calycibus Ariftatis. Sjft, Nat. Nardus
incurviis. G o u.a n. Monfp. 33. Nardus Spicä Spbülatä ,
atticUlatä"incufvä 3 tereti. G eh,' Prov. 731. Grämen
ekilë Aründinaceum minimum acumine Eefifecó; Bocc,
Mmsx II. p. 74. T. 57. Gramen Junceum nodofum
minimum Capillare» B arr. Rar. 106, T. 117. f. c,
S c.h E u c Hz e r G r a m . - p. 41. T l x. f; 7« Litt. K .
I 2 ' • • •' ■ \ '•