VI. jes, waar- door het van de echte Gerst ver-
rnsBL. jfchilt én «daar van geene verbasteringfchynt
Hoofd- te zyn, zo H aller aan tekent, in welk ver-
STUK, _
rnoedgn anderen gevallen waren (*). Sommi-
gen noenienze ook wel Muizen-Koorn.
'Groote, Een grooteï Gras van dien aart, door C.
B a u h in u s op ’t Gebergte Wasferfall gevonden
( t ) » en doorgaans in de Bosfchen
by Gotti'ngèn voorkomende , zo de Heer
H a l l e r waarnam; groeide twee Éllen of
zes Voeten hoog; maar deeze is hiervoor
tot het Koorn - Gras , met den bynaam van
Europifch, t’huis gebragt *.
Kleine. ‘ Of de Kleine Basterd-Gerst van C. Bait-
h i n u S j die overal op drooge Gronden voorkomt';
èene Verfcheidenheid , dan eehe wee-
zentlyk verfchillende Soort, (waar aan fom-
migen den bynaam van Rögachtige geeven,)
üitmaake, laat ik onbeflist. Door geheel Siberië,
alwaar hèt by ons gemeene Gerstgras
van dien-aart niet fchynt te groeijen, was dit
Kleine Rogachtige, zeer gemeen, gn onder-
fcheidde zig , zeer duidelyk, door zyne bruinrood
of'fomtyds ook fchoon paarfch gebaarde
Aairen. Zou dit dan ook. kunnen zyn de
Muur-Gerst , daar Pl in iu s van fpreekt (4.),
Ziehier de befchry ving door Gmelin. ; „D e
, ('i'j Viel. AU. Helvet. II. p. 132.
( I ) Grarnen Hordeaceum MoBtanum feu majus. C.
B. Theatr. 135. Hordeumfp. rigidis Cyimdricis 3 Calycinis
Glumis. Ariflatis. Hall. ' Hitv. N. 1537."*
(43 Herba phoenicea nobis Hordeum Murinum. Hifi.
Hat. Lïbr, XXII. Cap. 65,
„ De Blaasjes zyn veel kleiner dan in het .
s, kleine gemeene Gerflgras van B a d h in ü s en ^HI.
„ de Aairen eindigen om laag nooit in het Kaf- STUK,
„ je. De zydelingfe Blaasjes zyn doorgaans Gersu
„ zo fchraal en klein , dat zy niet dan b y gras’
„ naauwkeurige befchouwing als zodanig,
„ maar in de eerfte opflag als Baardjes zig
„ vertoonen. Derzelver Baardjes zyn fom-
„ wylen naauwlyks zigtbaar, fomwylen van
,, een half Duim en langer, in welk geval die
,, evenredigheid , der Baardjes onder elkan-
,, der , plaats heeft, welke in de Figuur van
„ Vaillant keurlyk is uitgedrukt ( f ) .
„ Altoos zien de Baardjes roodachtig, doch
„ fomtyds vallen z y , met de geheele Blaas-
„ jes, fierlyk paarfch; gelyk Stellerüs
„ omftreeks Irkut waargenomen heeft (4-).”
In Switzerland heeft de Heer Haller deeze
Rogachtige Basterd-Gerst aan de Oevers
van Rivieren en Bauhinus in Koornhnden
gevonden: doch zy is ’er zeldzaam, en de andere
zeer gemeen. De Bloempjes , welken
Gmelin Blaasjes noemt, heeft dezelve, zo
hy aanmerkt, als ook de Baardjes korter en
ruuwer, gelykende meer tweezydig, hoewel
weezentlyk zeszydig zynde; zo dat deeze
mooglyk eerder eene verbaftering van het
Gerst- of Rogge-Koorn zou fchynen, als de
ge-
Cf) Botan. Paris. p. 83. T. 17. f. 6.
(4) Gmel. Siber. I. p. 1249.125.