Vi. Graanen bezorgen aan ons Lpnd, ja uit het
Afdeel, ^elve veele andere Volken kunnen fpyzigeiij
H oofd- even als de Noord - Amerikaanen doen; heb-
S*ÜK‘ f . bende daar toe geen hulp van buitenslandfch
Tarw. Volk noodig : terwyl ook dit Gewas tot b.e?
fchutting dienen kon van andere Plantagiën ,
inzonderheid van die van Tabak.
,T T e verwonderen is ’t , dat de"* Spaanfche
Vrugt- ,
maiikende Tarw, in. hoedanigheid dus zo zeer met net
deelen .................. ■ ■ ■ ■ '■ "' ■ ■ ■
gewoone Koorn overeenkomftig, daar. van m
de Vrugtmaaking zodanig yerfchille , dat zy
de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen afgezonderd
heeft. Onderttisfchen heeft dezelve
hier door tot bevestiging geftrekt van
de Beyrugtinge der Planten. Voelen hebben
bevonden , d a t z o de Bloem - Aairen vroeg
afgefneeden worden aan een Plant , die op
zig zelve ftaat,de Vrugt-Aairen volftrekt mis-
draagen en geen Graankorrels uitleveren. Aan
den anderen kant, wederom, heeft men opgemerkt
, dat, zo blaauwe of roode Mays gezaaid
wordt op een Akker, onder de witte of
geele, alsdan een menigte bonte Aairen voortkomen,
met Korrels van verfchillende Kleur.
Bovendien is zy fomtyds onderhevig, een
• enkele Aafr vóórt te brengen., half Mannelyk,
half Vrouwelyk ; gelyk de Heer Baron van
G l e i chen opmerkt, door wien de Vrugt-
maakende deelen van dit Koorn ten allerdui-
delykfte en wegens de gróótte ook tèn blykbaar*
bäarfte in Plaat vertoond zyn. Immers die
Buisjes, welke het fyne Stof der Bolletjes van
het Stuifmeel in den Stamper brengen, zyn
door zyn Ed, ook aangeweezen (*).
T R i p s A c u M. Lidkoorn.
Om dat de Aair van dit Gras, dat een Soort
van Graanen draagt, tegen de natuur der anderen
uit Leedjes beftaat , noem ik hetzelve
Lidkoorn. Hoe dat de Mannelyke en Vrouwelyke
Bloemen zig onderfcheiden, de laat-
flen met Gaatjes doorboordzynde,is hiervoor
zeer duidelyk aangewepzen ( f ). Het Geflagt
bevat de twee volgende Soorten.
Cl) Lidkoorn met Mamvyvige Aairen.
Ih
(*) Obferv. Microscopiques, Fol. Tab. XIX.Vergelyk
PL I , bladz. 87, in het II. D. I. Stuk deezer Nat.
Jiijlorie.
■ ( f ) In Fig.T a op Plaat’ LXXXVB : zie bladz. 24. '
(1J Tripfacum Spicis’ Androgynis» Sijll. Nat. XIÏ.
(Gen. 1044. XIII. p. 762. Coix Sem. angulatis. H.
Ctiff. 438. R. Lugdb. 72. Gron. Virg. 144, Gramen
Daftylon maxim. Americ, Pluk. Alm. 174. T . 190. f.
2. Gr. Daft. Ind. eicul. Spicä articulatä. A mbr. Phijt.
I. p. 545. T . 546, 547. Mor. Hiß. UI. p. 185- S. 8.;
T . 3. f. i i . Scheuchz. Gram. 108. R aj. Hifi, 1908-Se-
famum perenne Ind. Spicä Frumentaceä. Z an. Hiß. p,
2 8 1 . T . 6 9 : niet 68, gelyk v e rk e e rd is aangehaald.
VI.
A fdeel,
V.
Hoofd«
stuk.
I.
TripfacuïH
jDatfyloides.
Gevingerd.