VI. tere Kruidkundigen zelfs, gelyk T ourne-
f o r t , hebben alleenlyk de Graan-Planten,
*Hoorn' en die naar dezelven geleeken , in Geflagten
verdeeld, en van het Gras één byzonder Ge-
flagt gemaakt, meer dan tweehonderd Soorten
bevattende. R a ju s was de eerfte, door
wien de Grasplanten in Ge-aairde en Gepluimde
enz., onderfcheiJen werden (*). Derge-
lyke manier werdt van S ch e u ch z e r gebruikt
, die het getal der Soorten tot vierhonderd
bragt(f). M ont i verdeelde ze inGras-
bladige en eigentlyke Grasplanten' ( j) .
Manier De vermaarde H a l l e r heeftze thans,
Maller naar ^et §etai ^er dafjes » *n v^er Afdeelin-
’ gen onderfcheiden, waar van de eerfte drie
Kafjes heeft, de tweede zes, de derde één en
de vierde twee Kafjes. Tot deeze laatfle,
zegt hy , behooren meest alle Grasplanten,
en bekent dat in yeelen derzelven, gelyker-
wys in de Graanen , twee waare Bloemblaadjes
binnen dien tweebladigen Kelk vervat zyn. In
deeze Afdeeling is zyn eerfte Lid van zödani-
gen die geen Kelk , dat is geen Omwindzel;
zyn tweede Lid, van zodanigen, die den Kelk
eenkaffig ; zyn derde van de genen, die den
Kelk tweekaffig hebben. In ’t vierde Lid
plaatst
. (*) Raji Meth. Gram. Lond. 1703. Oft.
Scheuchz. JlzvostoercvphM feu Mijïorici Qranunuwi.
Tig. 17*9. Quarto.
G) Pr'odr- Stirp. Bonon. 17,19- Quarto.
fdaats hy de genen, wier Bloem en Kelk, beiden,
uit twee Kafjes beftaan, gelyk de Tarw,
Rog, Haver, Riet en de meefte Soorten van
ons gepluimde Beemdgras. In ’t vyfde Lid komen
de genen , die Borftelig gebaard zyn ,
gelyk de Gerst en dergelyken. Dan volgen *
die .met een driekaffigen en gevinden Kelk,
Waar toe het Kam-Aairig Gras behoort
De geleerde M i c h El i u s , die in ’t jaar
1729 een Werk over nieuwe Geflagten van
Planten te Florence aan ’t licht g a f, bragt
daar in een nieuwe verdeeling der Grasplanten
ter baan. De geheele Bloem noemt h y, op
de manier van S ch eu ch z e r , Locufta, dat
Is Sprinkhaan, als naar zodanige Infekten ge-
lykende; dat zekerlyk in fommigen, gelyk de
Rogge en Gerst, meer of min plaats heeft. De
Bloemen der Grasplanten ftelt hy ia ’t algemeen
tweebladig te zyn, en verdeeitze dan in de volgende
Rangen.
I. R a n g .
Met famengeflelde Sprinkhaantjes en eene Zaadl-
draagende Bloem.
1. Triticum.
2. Zea.
3. Agrostarium.
4. Pfeudo-Triticüffl»
5. Lolium.
6. Gramen.
7. Festuca.
8. BtöniosJ
ff. Arundo.
10. Avena.
(V üdv. inchoat. Tom. II. Bern. 1768. p. 163 ,&c.
. B 2
II. P eel. XIII. Stok.
VI.
Aiüeel, I.
Hooro-
STOK.
Rang--
fchikking
van Mi-
CHELIUS.