VI. Dit Ooftindifche Vosfeftaart-Gras, heeft de
^ jjjl ’ geftalte van het Italiaanfche Panik-Koorn; zyn-
H ooid- de geheel Pluizig , de Bladen een Vinger
STOK* breed, wederzyds Haairig, ook de Scheeden.
De Aair is een Vinger lang ; het heeft Bloem-
fteeltjes zo lang als de Bloempjes, welke een
bykomend Klepje aan den Kelk hebben, en
om die reden was deeze Soort bevoorens tot
het Panik-Gras betrokken geweest.
A h ecu- O ) Vosfeftaart met eene opgeregte Halm ^Rolrm
èul- ronde Aair en Bolligen Wortel.
hofus.
JBolwortelig.
In Engeland en Vrankryk komt deeze Soort
voor, zynde by Montpellier zeer gemeen in
de Weiden, inzonderheid die laag en vogtig
zyn Hierom wordt het ook wel Water-Dod-
degras geheten. Het heeft dê Halmen anderhalf
Voet lang, met fmalle Bladen. De Wortel
beftaat uit drie of vier op elkander leggende
Bolletjes.
III.
Pratenfis.
Weidig.
( 3) Vosfeftaart met een geaairde, opgeregte
Halm y
(2) Alopecurus Culmo erefto, Spicâ Cylindricâ , Radiée
bulbofâ. Sp. Plant, 7. G ou a n . Monfp. 37. H u i s.
Angl. 24. Gramen Typhoides Spicâ anguftiore. C. B. Pin.
4. Thea.tr. 53, Gramen Myofuroides nodofiim. R a j.
Angl. 111. p. 397. T. 20. f. 2.
(3) Alopecurus Culmo Spicato erefro, Glumis viflofis,
muticis. Sp, Plant. 1. G ort. Belg. 18. Fl, Suec. 52,
59. D a l i b . Par. 2 T. G m e l . Sib. I , p. 87. G o u a n .
Monfp. 38. &c. Alopecurus Spicâ ovatâ. H a l l . Hein,
Halm, ruige Kafjes en ongebaarde Blom• VL
0 Aedeee.
metjes. ' m.
Hóoed-
(4) Vosfeftaart met een geaairde opgeregte ^
Halm en gladde Kafjes. Alopecurus
Agres-
. tis.
Deeze beide Soorten, hoe zeer ook ver- veidig.
fchillende,zyn met elkander verward geweest. ^ J c *
Men ziet het onderfcheid best in de Afbeeldingen
van den Heer S c h r e b e r , door wïen
zy op eene zelfde Plaat fraay uitgefchilderd
zyn. Het voornaamfte verfchil beftaat daar
in , dat de Aairen der eerfte ruiger dan der
andere zyn, en zulks heeft ook in ’t geheelc
Gewas plaats. In Duitschland en de Noorde-
lyke Gewesten, als ook in Siberie, groeit dat
ruige of pluizige overvloedig, als ook in onze
Provinciën , op Zandige Wegen , en ruuwe
plaatfen. Het valt ook in fommige Weidlan-
den , doch op ver naa zo veel niet als het
Glad-Aairige, in Switzerland en de Zuidelyke
dee-
N. i 539* S c h k e b , Gram. 133, T. 19. f. 1. Grameti
Phalaroides Spica molli, f. Germahicum. C. B. Pin. 4.
Prodr. 10.
(4J Alopecurus Culmo Spicato erecto Glumis loevibus.
Sp. Plant. 2. G e r . Prov. 74. Alop. Myofuroides.
S c h r e b . Gram. 140. T. 19. f. 2. Al. Culmo erecto
Spicato, Calyce ciliato. H a l l . Helv. N. 1540. Gramen
Spicatum Sp Cyl. ten- longiore. S c h e u c h z . Gram.
69, T. 2. f. 6. Gr. cum Cauda Muris purpurafcens. J.
B. Hifi. II. p. 473- Grameu Alopecurum minus alterura.
B ob. lc. 9.
N 5