Aidhsi. ^c^raa^e Zandige Hei jen , daar geen Tarw oC
V. Gerst, ja naauwlyks Rog geteeld kan worden;
stuK?™" gelyk ‘geheel Nieuw Jerfey dus beftaat. Op
$»rf«*/^dezelven, niettemin, heeft men een fchoone
Tarw. Xeelt van dit Koorn, dat een Penwortel fchiet,
die diep in de Aarde dringt, en daar door heiland
is tegen Wind en droogte. Maar hetzelve
vereifcht, om die reden, een,, wel ge -
roerden Grond, dat door Ploegen gefchiedt,
waar mede men Vooren maakt, die elkander
kruislings fnyden , vier of zes Voeten van elkander
voor de Groote , twee of drie Voeten
voor de Kleine Mays. In de Kruifingen wordt
het Koorn, by vier of vyf Korrels te gelyk ,
geftoken, doende fomtyds daar by een weinig
Mest, en dan de Aarde Heuvelswys by een
haaiende. In Nieuw Jork neemt men daar toe een
foort van Haringen, waar van men één of twee
in zulk een Heuveltje begraaft. Kinderen kunnen
deeze Planting onder eenig toezigt ver-
rigteu. De Mays opfchietende, worden ’er
d o o r de Wilden dikwils Boonen by geftoken,
die zig om de Steden flingeren en dus een
dubbeld voordeel geeven. Ook planten zy
’er wel Batatten of Zonnebloemen tusfchen,
tot hun Voedzel.
B e z o r g in g De meefte voorzorg is de gezaaide Korrels
van dit voor Inkhoorntjes en Maysdieven , (dat een
Koorn’ foort van Vogelen zyn , van grootte als een
Spreeuw,) en voor de Kraaijen, te bewaaren.
Daar
Daar toe weeken zy de Korrels in een Afkook- at VI-
zei der Wortelen van Wit Nieskruid; ’t welk .V-
het'Gedierte , dat dezelven e e t, dronken stuk/ ”'
maakt. Zy worden op ’t meefte vier Vinge- Spaanfche
ren diep geftoken, en dan opfchietende, by de rw‘
uitroeijing van het Onkruid , hetzelve , met
de Aarde, by de Stengels opgehoopt; dat tevens
tot befchutting ftrekt van den Stoel der
Planten. Zo ’er ruimte genoeg i s , wordt
dikwils het Onkruid met de Ploeg uitgeroeid.
De Heuveltjes worden eindelyk een Elle hoog
en niet minder breed , bevattende gemeenlyk
drie of vier Stengels van dit Koorn. De Uit-
loopers worden ’er afgerukt; de verwelkte
Bloemen afgefneeden ; ’t welk de Aairen tot
meer volkomenheid brengt, die eindelyk,ryp
zynde , in de Herfst afgeplukt, en , wat te
droogen gelegen hebbende, voorts tot bewaa-
ring opgelegd of gehangen worden. De Wilden
laaten hunne Mays-Aairen in een zagte
Rook droogen, en hangcnze dan op, aan het
Dak hunner Hutten , waar door zy dezelven
veele Jaaren , tot dagelykfe Spyze en Zaay-
Koorn , goed houden. Maar dikwils verbergen
zy het in Kuilen van den Grond, op droo-
ge plaatfen ; gedagte Kuilen eerst met gedroogde
Boomfchors , Riet of Gras bekleed
hebbende ; dat weleer by hun de gewoonte
was en nog in tyden van Oorlog plaats heeft.
• Dit is een uittrekzel van ’t gene de Heer
rr tv vttt „ D 3 • K alm !L Deel. XIII, Stuk,