VL
• Afdeel.
111.
'HooiDSTOB.
VIII.
Avena.
fatua. Wilde.
tjes langer dan de driebloemige Kelk i -twee
Blommetjes op de Rug gebaard? het derdt
ongebaard,
Deeze Soort verfchilt van de voorgaande ,
door het Voetfteeltje der Bloemen, dat langer
ds dan de Kelk, waar buiten de gladde Blommetjes
uitfteeken. Zyis ’er, voor ’toverige,
in Gieftalte zeer gelyk aan; doch het Graan ,
dat in de Gewoone Haver zo digt en vast met
Kaf omkleed is, valt hier naakt of gepeld uit
de Kelken, die twee Zaaden bevatten, gelyk
in de andere. Ten tyde van Lobel werdt deeze
naakte Haver aan de Theems in Engeland,
zo hy zegt , veel gezaaid,: tot het brouwen
•van Bier. Het Sprinkhaantje is twee- ofdrie-
Tiloëmig, en dé Baardjes zyn niet gedraaid
- noch geknikt; zo Haller aantekent.
(8) Haver die gepluimd is , met driebloemige
Kei.
Gort. Belg. 27. A m , Acad. III. p. 401. Av. Cal. Flore
minori, Locuftis glabris bifloris , Ariftatis: Glumä mi-
nori bifida. Hali.. Comm. Nov. Gott. VI. p. 19. T. 2 &
4. Avena nuda. C. 13. Pin. 23. J. B. Hifi. II. p. 339.
iÓ B . Tc. 32.
('S) Avena Paniculata, Cal. trifloris , Flosculis omnibus
Ariftatis bafique Pilofis. Sp. Plant. 7. Screb.'Gram.
ao9. T. 15. Gort. Belg, 27.'Flor. Suec. 97, ioi.' Gobam
Monsp. 53. Ger. Próv. gg.' Av- triantha Loc. patulis
villofis. 'Halt.. Helv. N. 1495. Avena Seminibus hftiu-
tis. R. Lugdb, 65. Feftuca Utriculis Lanugine flavesfcen-
. . . UKelken;
alle Blommetjes met Baardjes en
Haairig aan den Voet. ■*. hóóto-
Inde Zaailanden van allerley Koorn, doors iVme
geheel Europa , komt deeze Wilde Haver als
een Onkruid voor. Zy heeft de Halmen vier
Voeten, ja m vrugtbaare Gronden wel v y f
Voeten hoog ; de Bladen glad, fomtyds een
half Duim breed , naar agteren ruuw j de
Pluim zeer groot en yl,uit Aaïrtjes beftaande,
die dikwils een Duim lang zyn , met gefpitfte
Kelken en drie of fomtyds ook maar twee
Blommetjes , doch die beiden gebaard zyn.
Ieder Blommetje beftaat uit twee geelachtige
Kafjes, hebbende het eene een geknikt Baard.
je , en het Pluis der Bloemfteeltjes is ook geel.
Het Zaad legt in de twee Bloemkafjes digt be-
flooten, die, als het ryp is, van onderen met
geelachtige bruine Haairtjes zyn bèyet. Het
derde Blommetje, dat tüsfchen de beide anderen
op een langer Styltje ftaat, is veel kleiner
en niet gehaaird of gebaard. Dit Blommetje,
niettemin, heeft ook zyne Vrugtmaa-
kende deelen, en draagt insgelyk Zaad. Ja
het gebeurt wel, dat het Styltje hooger uitgroeit
en op zyn top een onvolkomen Blommetje
heeft, dat dan het vierde, èn nog daar
tüsfchen één, dat dan het vyfde is , in eene
zelfde Kelk of Sprinkhaantje.
Deetlbus,
C, B. Pin. 10. Aïgilops Brotnoides Belgarmn- Lob,
lc. 33. Feftuca prior- Dqd, Pompt.
ü . Deel. XIII. Stok,