VI. Eenige Autheuren hebben zig , met T oujrne-
Aïdew.. fo r t i verbeeld, dat het Gras geene Bloem*
stuk°ïD" b*aadjes badj en hielden al het gene, buiten
Bloem- een Stamper en Meeldraadjes, zig in deszelfs
kelk. Bloemen openbaart, voor Kelk. Die deelen ,
welke dezelven bevatten, worden hedendaags
*Gtumce Kaf]es* geheten , en de twee buitenfte derzel-
\Caiyx ven acht men de Kelk f te zyn Gemeenlyk
zyn dit twee Lancetvormige holle Klepjes, zo
geplaatst dat één derzelven van onderen aan
het Bloemfteeltje is gehecht. Anders zitten
zy vry, en vervatten wederzyds de Kafjes, die
voor Bloemblaadjes gehouden worden, welke
ieder met zulk een Klepje befchut zyn. Eenige
Soorten vindt men , daar de Kafjes Schubs-
wyze geplaatst zyn en meer in getal, gelyk
’er het Geflagt van Panikkoorn drie heeft, die
voor Kelk verftrekken. Daar zyn ook die maar
één zodanig Kafje hebben, dat tot Omwind-
zel dient van de Bloem of van verfcheide
Bloempjes; zynde fomtyds Kamswyze veel-
deelig, als in het Hondsflaart Ook zyn
deeze Kafjes niet altoos Lancetvormig fpits ,
maar fomtyds ftomp en Eyrond of Hartyor-
mig.
Bloem- Het gene wy thans Bloemblaadjes heeten,
blaadjes, het eigentlyke Blommetje f uitmaakende, in ver-
4-Coroiia geiyjfjng met andere Bloemen, zyn de binnen-
fte Kafjes , in de Kelkblaadjes voorgemeld ,
beflooten, of daar medé omringd. In ’t uiter-
lyke aanzien verfchülen die Kafjes naauwlyks.
Door*
Doorgaans zyn ’er twee , waar van het eene V*!.
ook in het andere fchiet. Het buitenfte is hol-
achtig, met een verheven Rug en groene of
anders gekleurde Adertjes, hebbende een witten
Vliezigen rand, of geheel Vliezig zynde.
Het binnenfte , minder h o l, altoos Vliezig,
met ingeboogen randjes , heeft wederzyds
een aanmerkelyke ruigte, haairigheid of franje,
Voor het bloeijen is dit laatfte geheel ingewikkeld
in het andere, en tusfchen beiden
zyn de Meeldraadjes geplaatst, terwyl het binnen
fte het Frugtbeginzel omvat. Somtyds ech-
ter , gelyk in het Fosfenflaart - Gras, beftaat
het eigentlyke Blommetje uit één Kafje, Anders
is , in de enkelde Aairen, gemeenlyk het
grootfte vervat in het buitenfte of kleinfte
Kelkblaadje, In de famengeftelde Aairtjes
heeft dikwils een andere fchikking plaats,
De Gras- en Koornplanten zyn doorgaans Baardjes,
voorzien met Baardjes *. Dit zyn Borftelach ■ * Anjipe
tige puntjes of pyltjes , welke in verfcheide
Soorten aan de Bloemkafjes gehecht voorkomen.
Zy zitten o f aan derzelver Voet of in ’t
midden, als wanneer menze Rugbaardjes noemt»
of naar den tip toe , of ook wel aan den tip
zelve, als dan Endbaardjes geheten. Haar ge-
ftalte verfchilt zo wel als de plaatzing. Zy
ftaan of regt overend , of fcheefjmen vindtze
geknikt , dat is knokkelig geboogen , of als
een Touwetje fpiraal gedraaid, of ruig mee
me*