D r I EMA ' NNI GE
VI. C l a y t o n heeft het een ranfen Reuk, en
a r groeit aan den Zeekant in Noord - Amerika;
Hoofd- van waar het j door Zaad , in Engeland en
STUK* 1 1 ° Portugal zal overgebragt zyn.
11. (2) Krop - Aair met eene eenzijdige digt getrop*
Datïyhs ie p iuim
glomerata?
Getropt.
Onder verfcheide benaamingen heeft dit
Gras, dat zeer gemeen is in de Velden en aan
de Wegen door geheel Europa, by de Kruid-
kundigen gezworven. Sommigen hebben het
tot de Dravik, anderen tot het Zwenkgras betrokken.
Onze Ridder, ze lf, hadt het eerst
onder het Beemdgras, naderhand in ’t volgende
Geflagt geplaatst. De Heer S c h r e -
b e r befchryft het omflandig en geeft ’er een
fraaije Afbeelding van , die Ook zeer goed
voorkomt by B a d h i n u s , onder den naam
van Ge-aaird Gras met riiuwe Bladen.
Het is door de rauwheid zyner Halmen en
Bladen ligt te onderfcheiden , wanneer het
zyne Kogelrondachtige digt getropte Aairen
niet heeft. In een goede Grond wordt het
gemeenlyk een Elle, in digte Schaduw dikwijs
eens Mans langte hoog, zegt S c h r e b e r .
Ha l l e r geeft ’er een Halm van drie Voeten
(2) QaÏÏylis SpicS fecunda gloroerata. Gort. Belg,
24. Fl. Suet, 11. N. 87. Gouan Monsp. 47. Ger. Prov.
93. S chreb. Gram. 63. T. 8. f. 2. Bromus Locuftis
auadrifloris &c. Hall. Helv.,tü, 1512. Biomus gloniGra-
.... . ' tus.
f
ten aan, en Bladen van drie of vier Lynen
breed. De Pluim, aan den top, beftaat, als
gezegd is , uit ronde digt getropte Aairen ,
ieder uit vier of v y f , en fomtyds maar drie
Bloempjes, famengefteld. De Kelk beftaat uit
twee ongelyke fpitfe Klepjes. De Blommetjes,
vier in getal, hebben fomtyds geele, fomtyds
roode Meelknopjes, die de Aairen. verfieren,
en wórden in de Tuinen fomtyds fchoon bont.
Wanneer dit Gras hoog groeit, in de Schaduw
, dan heeft het kleiner Aairen, die fmal-
ler zyn. In Italië is het waargenomen met korte,
dikke, zeer ruige Aairen.
Wegens de hard- en rauwheid wordt dit
Gras van het Vee weinig bemind : maar de
Paarden willen.’er wel aan, en in ’t Hooy doet
het, alsdan minder rauw zynde, geen kwaad.
De Honden, zegt men, zoeken hetzelve op,
om aan ’t braaken te komen , als hunne Maag
overladen i s ; Hokkende , ten dien einde ,
de Bladen half gekaauwd in: des men het,
met fommigen , wel Hondsgras noemen mogt.
( 3 )Kroptns.
Scop. 11. N. i n . Festuca Paniculis partialibus &c.
Gmel. Sib, I. p. xi7,. N. 52. Poa Flosculis confertis
&c. H. Cliff, 28* R. Lugdb. 62. Gramen fpicatum folio
aspero. C. B. Pin. 3. Prodr, 9. Mor. S. 8. T. 6«
f. 38. s
i t D eel; XIII, Stuk,
V L
Afdeel
III.
Hoofd.
STOK.
\