VI. derheid in Spanje, doch ook in Switzerland,
Hl. L* en ze^s Siberie , komt dit Riet voor, dat
stok?FD’ Van ouds Domx is genoemd geweest. Het
Hengel- _wor<^t ° 0^ Zaay-Riet geheten of Tam Riet3
Jtiet. in onderlcheiding van de Wilde Soorten, en
Cyperfch of Spaanfck Riet, naar de Groeiplaats,
o f Hengelriet, naar het gebruik. „ Het is ge-
,, noeg bekend, in de Hoven en bezaaide plaat-
„ fen van Languedok, (zeid L o b e l ;) zo dat
„ de Boeren daar van Spinrokken voor de
„ Vrouwen maaken, en dwarfe Stokken, om
j, de Venfters vast te fluiten: men buigtzeook
a, tot de Boegen van Prieelen en ander Sie-
a, raad der Hoven, en fteektze in den Grond,
„ om de Wyngaarden aan te binden.” In ’t
Franfch noemt men het Canne3 te Montpellier
Cana, alwaar het overal voorkomt in de Tuinen
en aan de kanten der Landeryën. Dit
komt daar van, dat men het dikwils aldaar tot
Wandelftokken gebruikt, gelyk de Weevers
’er alom ook hunne Kammen van maaken. Het
blyft over , en groeit na ’t affnyden Reeds
wederom by den Wortel uit: des men ’er, in
de Zuidelyke Landen, een geduurigen Voorraad
van heeft.
Het is een dik Riet, uit veele Leden be-
ftaande, als bekendis, die ieder een taamelyk
breed Blad uitgeeven. In Switzerland groeide
het zes Voeten hoog en daar boven, zegt de
Heer Haller. Wy weeten, dat het daar
niet by blyft; gelyk ook anderen de hoogte
op
op vy f Ellen, en de dikte als van een Piek- ■
fteel, begrooten. . < Hl.
De Heer F o r s k a ö h l nam het in ArabieSxu°k.fd'^
en Egypte waar, van agt tot veertien Ellen Hengel«
hoog en fomtyds Takkig; zo dat het een ge- RteL .
heelen Boom moet gemaakt hebben ( f) . Het
hadt de Bladen, aldaar, dikwils over èéne zyde ,
groen, van onderen met een witachtige middel
Rib: vlak, aan den voet wit, aan de kanten
niet gehaaird, in ’t midden langst, de Halm
ten halve omringende. De Pluim, aan ’t end,
was uitgebreid, geelachtig,hangende naar den
Wind over ééne zyde. De Kelken waren dfie-
of vierbloemig , en hadden het ééne Bloem«
klepje gebaard. Twee of drie Blommetjes
kwamen in Switzerland flegts in de Kelken van
dit Riet voor, zo Haller aantekent en
Scheuchzer af beeldt; maar de Heer T u r r a
h e e ft dezelven, in Italië, doorgaans vyfbloe-
mig bevonden.
Behalve dit Riet, dat aan de Beeken in Gelukkig
Arabie, en te Rofette in de Graften
gemeen was, wordende by de Arabieren Ka>
fab3 en by de Egyptenaars Buz Haggni genoemd
; kwam dien Kruidkenner aldaar een
verfchillend voor, niet minder groot , met
kant-
(*_) Hy zegt Ulnce , doch ik denk, dat het maar Cu-
biteu zullen geweest zyn, die fiy bedoelde en evénwel
was het dan nog by de twintig Voeten hoog.