m
' PBIl||PP^MB^^^^j«yCT^ „^i . f+?fiw P;i&?.-;WC
242 D r i e m a n n i g ®
■ £ëi\
i i r / J
VI. zyn, dan is gemeenlyk in ’t midden een ge-*
Afdeel, gteeitje. j n een vrugtbaare Grond heeft;
Hoofd- w qqJj- wei vier Blommetjes in ééne Kelk.
ITUK.
(5) Havergras met het onderfie Kelk klep je zeef
groot en gekleurd, het buitenfte Bloemblaadje
eenigermaate kanthaairig.
STUK»
V.
Melica
Papilionaeea.
Vlinderbloemig.
V I.
/Lltisfima.
Zeer
hoog.
In Brafïl is deeze Soort door den Heer A R«
DUiNüs gevonden, die de geftalte van de
volgende heeft, maar een Roedige Pluim, en
Bloemen , van eene Vlinderachtige figuur, ’t
welk de reden is van den bynaam. Twee Blommetjes
met een langwerpig Stompje als het
beginzel van een derde,, komen in de Kelken
voor.
(6) Havergras mét ongebaarde Bloemblaadjes etl
een zeer Takkige Pluim.
Deeze Soort groeit in Siberie en in Noord*
Amerika. De hoogte van het Siberifche vind
ik niet gemeld ; het Virginifche wordt gezegd
een
(5) Melica Cal. V al vul ä inferiore maxitnä colorata ,
Petalo exteriore fubciliato. Sp. Plant. 4. Mant. 31. Melica
Brafiliana. Ard. Sp. 2. p. 17. T. 6. f. 1 , a. Gramen
Spiest Brizae lingulari, Loc. major, villofis purpu-
rascentibus. Sloan. Hifi. I. p. 206. T. 64. f; i.
(6) Melica Petalis imberbibus > Paniculä Ratnofisfima.
Sp. Plant 3. H. Ups. 20. Mei. Flosc. glabris, fumrrto
Urceolari. Gmel. Sib. I. p. 98- T. 20. Gr. Avenaceum .
Locuftis rarioribus muticis , Virginianum majus.. Mok.
B iß . UI. p. ai6. S. 8. T. 7. f. 51.
G r A s p t j i j t i u, S43
ceh Plalm te hebben van twee of drié Voeten; y j
*t welk geen zo öngemeene hoogte is. De Aföbel-.
Pluim fchynt in dit laatfte ook veel Takkiger Hoofü-
te zyn en yler dan inhet eerfte; alwaar hetSTÜK”
bovenfte Bloempje Kruikachtig is en onvolmaakt,
zo de Heer G me l in aanmerkte. Het
is een overbly vend Gras, gelyk byna alle de
andere Soorten.
P o a. Beemdgras;
Dit Geflagt onderfchéidt zig door een veel-
bloemigen Kelk en Eyronde Aairtjes, met
fpitsachtige Klepjes , die aan de kanten rappïg
zyn (*)» Ik noem het Beemdgras, om dat ver*
fcheide Soorten békend zyn, onder dien naamj
Men zou liet ook, met fommigen , Pluimgras
kunnen heeten: maar die benaaming is te onbepaald.
De Griekfche naam , Poat betekent
eigentlyk Kruid': gelyk men ’t Gras in ’t algemeen,
in t Franfch, ook wel YHerbe noemt*
Het bevat meer dan twintig Soorten, als volgt»
( 1 ) Beemdgras met een verfpreide Pluim , en Jp
zésbloemige Liniaale Aart■ j es. 4?0* a AquatK'ki
. Aclil Waterige
f*) Zie Fig. 41. PI. L X X X V ll.
CO Poa Panicula diffufa. Spiciilis fëxfloris Lineari
bns. Syjt. Nat. XII. Gen. 83. Veg. XIII; p .. 97. G ort»
Belg. 2i. Fl. Suec. 73 , 78. Gmel. Sib. I. p. 105: Poa*
Panicuia contracH &c. Ji. Cliff. 494. R. Lngdb. 61»
Poa altisfima &c. Hall. Helv. N. 1454. Gramen Pa-
Q 2 ut”
ÏL Debi.. XIII. SfOü,