VI. zynde; doch fomtyds vallen zy ook dunneren
ïmet. kjejner . ggiyk de geheele Plant, maar een
Hooïd* jjaïf Voet hoog; dat dan de ééne Verfcheiden-
heid uicmaakt; terwyl de andere zeer korte
Vrugt-Aairen heeft, doch de uiterfte der
Mannelyke nitermaate lang. De Vrugt-Aai-
ren hangen ook fomtyds neder : zo dat de
Elaasachtigheid der Zaadhuisjes hier de voor-
naamfte ondcrfcheiding maakt.
„ Alle deeze Water - Galigaanen worden ner-
„ gens anders toe gebruikt, zo veel ik weet,
„ (zegt L o b e l ) dan om te ftrooijen opBoe-
,, ren Kermisfen en Ommegangen.” Onze
Ridder merkt aan , dat de Laplanders de ge-
fneden, gedroogde en belezen Bladen, in hun-:
. ne Schoenen doen , zo om de Koude in de
Winter, als de Hitte in de Zomer af te wee-
ren. ,, De Glasblaazers gebruikenze, (zegt
hy) , om ’t Glas, inzonderheid Wynfles-
„ fchen, te bekleeden: de Stoelemaakers tot
Matten te vlechten : de kuipers om de
„ Spleeten en Naaden der Vaten te floppen:”
waar toe men doorgaans flegts gewoon e Matten
- Biezen neemt.
(39) Cyperbies met ver afftandige Aairen; de
Mannekken meer dm één: de Vrouw ely*
hen eenigermaate gefteeld en opgeregt'., de
Zaadhuisjes ruighaairig.
op
{39) Cam Spicis remotïs, Masculis. pluribus; Foemi-
Jjfis
XXXIX,
Carex
hirta.
Ruige.
Op dorre Zandige plaatfen,zo in ons Land, VI.
als in Switzerland , Duitfchland en Sweeden, Fv *1“
komt deeze Ruige Cyperbies voor , die op S^^FD'
vogtige vette Gronden wel ter hoogte van
twee, drie of vier Voeten opfchiet, zo de
Heer d e G o r t e r aantekent. Doorgaans
zynrde Halmen geen Voet hoog, gebladerd
met twee of drie Mannelyke Aairen aan den
top, en even zo veel Vrouwelyken, in de O-
xels der Bladen, kort gefteeld, met Lancetvormige
gebaarde Kafjes en Kegelvormige ruige
Zaadhuisjes.
VI. Met de Mannelyke Aairen afgezonderd
van de Vrouwelyke Bloem.
(40) Cyperbies met de Mannelyke Aait en ge’ XL.
pluimd; de Vrouwelyke Bloemen eenzaami
ds Zaaden Kogelrond en glanzig. Steen-
Tot zaadi£*
neis fubpedunculatis ereftis; Capfulis hirtis. Sp. Plant.
37. Gort. Belg. 268» Jacq. Vind. i68- Ft- Suec. 767,
858- Carex Pilofa, Spicis ereftis &c. H. Cliff. 438. Cy-
peróides polyftacliyon lanuginofum, Mor. S. 8. T. ia.
f. xö. Pluk, T. 34. f 6, Carex Caule, Foliis, Capfu-
lisque hirfutis. Hall. Hetv. N. 1403. Gram. Spie. Fol.
& Spicis hirfutis mollibus. C. B. Theatr. 48.
. (40) Carex Spicis paniculatis Masculis, Flor. Foemi-
neis folitariis; Sem. Globofis niridis. Syft. Nat. Veg,
XIII. Schoenus Lithospermus* Sp. Plant. j . 65. B orm.
Fl. Iud. p. iQ. Schoenus fecans. Am. Acad. V . p. 391,
Scirpus Lithospermus. Sp. Plant. I. p. 51, Cyperus ma*
p i §§ ! I
P 18I
CfeiglI
I I
'H y
Mm