VI.
Afdeel.
JII.
Höoid-
STUK.
halven zy hier is t’huis gebragt. Dat Dons
niettemin, is naauwlyks langer dan de Aairtjes,
Goudglanzig rood van Kleur. C l a y t o n
noemt het , Rietgras met een gemlde Pluim.
Het heeft insgelyks een Bladerig Omwindzel.
( 5 ) Wol - Gras met naakte driekantige Hal-
, men; de Aair korter dan het Dons.
. Niet alleen op de Laplandfche Alpen, maat
ook op de Switzerfche , en op onvrugtbaare
Veenige Moerasgronden dier beide Gewesr
ten, komt dit Wolgras voor; dat B a u h i n u s
4e Alpifche Katoen- Bies ty telde. Het heeft maar
de hoogte van een half Voet o f een Span, en
driekantige Halmpjes, op ’t end een taamelyk
groote Aair, met Dons-Vezelen, van een
Duim langte, gekroond.
Vv
Eriopfio
rum Alpi
num.
Alpifch.
N a r d u s . B.orftelgras,
De onderlcheidende Kenmerken van dit Ge-
flagt beftaan in een tweekleppige Bloem, zonder
Kelk. P e Bloemblaadjes gróèijen aan ’t
zaad
«ompofita Florifera, Spicwlis fubternis. Syft. Nat. XIII.
Scirp* paniculat»?&c. G r o s . Firg. II. p. ï i . Cyperus
]Milia,ceus ex Provincia Mariana &c. P l u k . Mant 62.
T. 419. f. 3. Raj- Suppl. 620. 'G ramen Arundinaceum
Panicula Lam at u. C l a ï t . N. 548*
f5_) Eriophorum Culm. nudis triquetris, Spica Pappo
-breviore. Ft, Sucq. 46 , 51. Ft. Lapp. 24. Liuagroftis tö-
* tóen»
Zaad vast, niet gaapende; zo dat zy zig flegts VI.
als Priempjes aan de Aair vertoonen. (*) Het iu * th
bevat de volgende Soorten, Hoofdstuk.
CO Borstel - Gras met een B o rstelig e, r eg te, I.
eenzydige A a ir . , ■ ÿ g £ * .
Geftrekt,
Op ruuwe , dorre, harde Gronden, door
geheel Europa, groeit dit Gras, dat men ook
in veelen onzer Duin-Valeijen, onder in het
Mos, aantreft. Het draagt, wegens de Bors-
teligheid , in \ Swéedsch veelerley ■ naamen,
naar het verfchilder Landfchappen ; terwyl
het in dat Ryk zeer menigvuldig op de Bosch*
velden wordt gevonden. By de Laplanders
noemt men het Lapphaer , als veel gelykende
naar het ongekamde ruige Hoofdhaair van dat
Volk, en by de Smalanders K a fsk ia eg g , dat is
Oud Mannen Baard. In Switzetland noemt
men het N a etsch , en in Duitschland is de ge-
woone naam B o rftel- of P riem g ra s, die de ge»
Balte zeer wel uitdrukc.
• Het maakt Plaggen van Haairachtige Bladen,
die
C*) Zie Fig. 14. op de voorgemelde Plaat.
(1) Nardus Spicâ Setaceâ, recta, fecundâ. Syft. Nat.
XII. Gen. 69. Veg, XIII. p. 87. G o r t . Belg. i 5. Fl.
Suec. 47, 52. D a l i b . Par. ig. Nardus Spicâ lineari
Fl. Lapp, 40. H. Cliff.. 42. Gramen Sparteum. Juncifo-
üum, c. B. Pin. 5. S cheuchz . Gram. 90. Gr. Spart.
Holiahdicum, Capüïaeeo folio & minus. C. B. Pin. 5,
Prodr. II. M 0 R. Jiift. III. p. 217. S. 8. T. 7. f. g,
H a L L. Jielv. N. 1410.
I