VI.
Afdeel.
111.
Hoofdstuk.
Tarw.
tig Jaaren genomen (*). De Tarwe-Graanen,
daar toe uitgekoozen , op Bedden geftoken ia
een wel geroerde Grond ,, elke Graankorrel
een half Voet van de andere , in een kuiltje
van een Duim diepte, hebben Stengen voort
gebragt, ieder met by en over de dertig Halmen
; zo dat van een twaalfde van een Vat
negenentwintig Vaten waren voortgekomen.
Dit is gefchied te Vugt, in de Meijery van
’s Hertogenbosfche ( f) . Naar den kant van ’t
Gooy heeft men, op dergelyke manier , van
een fchraalen ongemesten Grond wel ander-
halfmaal zo veel Koorn gewonnen als gewoon-
lyk. Met Rog- en ander Graan gelukte het
nog beter ( |) .
Dit pooien van de Tarw, gelyk men ’tnoemt,
heeft zekerlyk het voordeel, dat de Graanen
elkander niet in de Groey beletten, en dat ’er,
om zo te fpreeken, geen Grond verlooren
gaat; st welk aanleiding geeft tot die groote
Vrugtbaarheid. Het fchynt, echter, in ons
Land , tot nog toe, onder de Boeren niet
doorgedrongen te zyn : ’t welk mooglyk door
de grooter moeite en koften, of door aanklee-
ving der oude gewoonte , veroirzaakt is. Vee-
len fchroomen zig aan befpotting bloot te Rellen,
(* ) Zie III. Stuk , bladz. 356, enz.
G ) Zie Holt. Maatfch. XIII. D. 2. Stuk, bladz.
265 , enz. t
G J Zie N. Landbouw. III. S tu k , als boven en nieuw©
Proeven in ’t IV« S tu k .
len, wanneer iets nieuws , dat zy ondernee-
men, eens tot hunne fchade niet welflaagen in.
mogt. Nu twaalf Jaar geleeden , evenwel j siuK°FD'
hebben zekere Landbouwers in hetNorfolkfe, Tarw.
in Engeland , dit doorgeftaan en zyn zo ver
gekomen--, dat één derzelven omtrent ander-
halfhonderd Morgen Lands, op die wyze, meteen
goeden uitRag bepdot hebbende, gedag-te
Nieuwe Landbouw ’er algemeen is doorgedrongen.
Zelfs heeft men 'de Manier door
verfcheide Uitvindingen verbeterd , en een
byzonderen Ploeg, daar toe dienftig, uitgevonden
(*}.
Men hadt, uit pryswaardige Liefhebbery, Sterke
in deeze nieuwe Tarw-teelt, geteld den op-vuidiging
breng van Graanen .uit ééne Korrel , zyndefc^ ren<
twee- of driehonderd en daar boven. Omtrent
dien zelfden tyd vernam men , dat de Heer
M i l l e r , Hovenier van den Koninglyken
Kruidtuin te Cambridge in Engeland, Zoon
van den beroemden Kruidkenner deezesnaams,
door het fcheuren van Tarwe-Planten, die in
de Zomer van ’t jaar 1766gezaaid waren;door
het verplanten van de gefcheurden en derzel-
ver zyd-fcheuten , die den Winter overblee-
ven; in ’t volgende Voorjaar van één Graankorrel
bekomen had vyfhonderd Planten, die
voort-
* O Geutlemans Magazine Nov. 1780. ZieAlg. Vad, Let*
ter-Oeff. i 78i . U I . D e e l . Mengelw. bl. 380«