VI»
A f d e e l .
III»
Hoofdstuk.
Wilde
Haver.
35° D r i è m a n h i g e
Deeze Wilde Haver is aan de geelachtigheid
der Pluimen kenbaar» In zwaareKIey-Gronden
vindt men ze niet veel; om dat het Zaad daar
zo niet kan indringen; want hetzelve valt met
zyne Baardjes af, en wordt dan door den Wind
her- en derwaards gevoerd» Ook kruipt het ,
dus in een Koornhoop iynde , tusfchen het
andere Graan door* tot aan den Wand. Als
men van dit Zaad, met zyne Kafjes en Baardjes,
een hoopje by malkander heeft, en hetzelve
nat maakt, zo komt ’er, door uitdroo-
gïng , een aartige beweeging in , als of het
levendige Diertjes waren. Dit gefchiedt door
de uitrekking en inkrimping der Baardjes, en
heeft aanleiding gegeven tot het maken van
zekere Hygrometers, om de Vogtigheid of
droogte der Lugt waar te neemen. De dikte
en langte der Baardjes, maakt dezelven daar
zeer bekwaam toe. Door vogtigheid worden
zy regt, en verlangen z ig ; door droogte
krimpen zy in, en zulks is de Grondflag van
deeze Werktuigjes, die niet alleen aartig, maar
ook by fommigen in veel achting zyn (* ).
In Vrankryk noemt men deeze Soort Have-
™n, in Engeland Povre Oats, of ook Gebaard
Haver-Gras, wegens de veelheid en langte der
Baard-
('*-) D e s B a r b e s o n f a i t 1’H y g r om e t r e d e M a g n a n .
V a i l l . Bot. F ar. p . 1 9 . A r i f t a H y g r om e t r a A n g lo rum .
Johren Vademecum. H y g r om e t rum J ohrenii ex Arifta.
&JNN.
G a A s n A N T E K . 35*
Baardjes; weshalve men ze in ’t Nederduitsch
G e b a a rd eEvene getyteld vindt. In Landen, met -jfc
Duiven-Mest toegemaakt, wordt het veel ge-STUK.
vonden: want de Wilde Duiven, de Graantjes
inflokkende, loozen dezelven onverteerd. Het
Zaad gelykt veel naar Tarwe-Graan, doch
fchynt niet goed te zyn om te eeten; wordende
zelfs van het Vee, zegt men, niet genuttigd.
Misfchien wordt het van ’t Ongediert
gegeten; alzo men ’t , in Duitschland, ook Mui-
zekeorn noemt. Mooglyk zal de bitterheid ,
welke fomtyds in ’t Roggenbrood plaats heeft,
daar uit ontftaan. Ondertusfchen is dit Zaad
zo duurzaam, dat het, wat diep in de Grond
raakende, dikwils na het tweede of derde Jaar
weder uitfpruit, tot nadeel en fpyt der Land-
bouweren; cerwyl het zig o o k , in ’t eerfle
opgroeijen , niet onderfcheiden laat van de
gewoone Haver. Daar zyn derhalve verfchei-
de Middelen bedagt, om de Landen van die
Pest te verlosfen. De groene Halmen evenwel
zyn, eer het in Bloem fchiet, een aan-
genaame Spyze voor de Beeften.
£9) Haver, die gepluimd is , met de Kelken IJC.
byna driebloemig, alle de Blommetjes ge- fesquïter-
baard, met Haairige Voetjes. *oèrdhaI
vige.
In
C9) Avma Paniculata , Cal. fubtrifloris, Flosc. omnibas