Afdeel. ^ a3er na ^en Regen tyd was ftaan genie even ,
u t deeze Geknokkelde Biezen , die ook in de
-stuk? V Europifche Kruidhoven qvergebragt zyn.,
Uit éénen Wortel fchooten, vyf of zes Hak
men, twee of drie Voeten hoog , van binnen
hol, en aldaar door middelfchotten van Vliezen
als in Geledingen verdeeld, die het Gewas
van buiten zig knokkelig doen vertoonen. De.
Hoofdjes geleeken zeer naar die van de voorgaande
Soort.
VI. (6) Bies met de Halm geftreépt en naakt: eene
Caspito-5 tweekleppige end-Aair van langte ah dë
■ fa?; . . Kelk; de Wortels door een Schubbetje on Veenige* 7 ' {
QQTJ.Cn6ld.6li 9
Deeze kleine Biezen, groeijende in Moeras-
ftge Veengronden der Bosfchagiën , zo in de
Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa,
vind ik, dat zonderling is, niet onder de Ne-
derlandfe aangetekend. Volgens de benaaming
van B a-uhinus echter,die.ze noemt kleiner
B.iesachtig Gras met de Bladen en Aair van Biezen,
pali. Scirpus €tiimo nndo, Spica terminali fubrotundju
II. Qt'j'ff. „2i. R. Lugdk. 48. Juncus Aq. gehicufetus ,
Capitulis Equifeti major & minor. Sloan. ffam. 37.
Ilijt. I. p 122. T. 75. f. 2 & T. 81. f. 3- Raj. SuppL
628. Rottböll. N. 58-
(6) Scirpus Culmo ftriato riüdo; Spica bivalvi terminal!
longitudine Caiycis; Rad. Squamula interflinctis.
Qsp, Van, T. 167. Ft. Suec, 42, 43, Scirpus Fol. Etrlmi
zen, zouden zy op buitendykfe Landen, hier VI.
aan den Ykant, groeijen (*). De Heer Hal-
Ler vondtze overal in de vogtige Valeijen der ^ oofh-
Alpifche Bergen, en befchryftze dus.
„ Plagmaakende Halmen , by den Grond
„ fcheedig, gefleufd, byna altoos hard,krom;
„ drie Duimen of op ’t hoogfte een Span
„ lang, ongebladerd ; uitgenomen een Ton-
„ getje, uit het Scheedje, beneden ’t midden
„ aangedrukt ( f) . Twee Kelkfchubbetjes die
„ ongelykzyn, ( ovato -fpadicete,) het grootfte
„ de geheele Aair gelyk en langer, gefpitst,
„ niet gebaard; het andere korter. De Aair
„ zeer dun jjftribta') met weinig Blommetjes,
„ drie op ’t hoogfte. De Baardjes om het
3, Zaad korter. Een lange Styl , driedeelig
„ aan ’t end,
In het Schwartswald, in Boheme en Engeland,
groeit (zegt hy) deeze Soort hooger,
tot een Span; met regte Halmen, de Aair een
weinig lyviger , en tot vy f Bloempjes bevattende,
het eene Kafje langer dan de geheele
Aair,
«nïco. R. Lugd. 49, Scirpus Montanus Capitulo breviore.
Scheuchz- Gram. 363. T. 7. f. 18. Jur.c. parv. paluftris
cum parvis Cap. Equifeti. Pluk. Phijt. T. 40 f. 6.
Ciramen Junceüm Fol. & Spica Junci, minus. C. B.
Pin. 6. Hall, Helv. N. 1335«
raj Commel, Indig. Holt. Catalogi, p. 50, Vid, & Ro-
SENTHAL. Flor. Belg. Am. Aead. VI. p. 54«
('f) Infra medii grandem appresfam. An Glahdem?