-VI. De zeer ruige Aairen onderfcheiden dit
Afdeel. Gras , dat ook in de beide Indiën gevonden
Hoofd- wordt, en aldaar voortgeteeld , zo wel als
STUvK' hedendaags in Italië. Het heeft Kruipende
Halmen en gegolfde Bladen, die breed Lancetvormig,
en in myn Javaanfch Exemplaar
wel Wollig zagt , maar niet ruuw zyn : de
Aairen Zilverwit eenzydig.
XII. (12) Panik met de Aalr eenzydig, hyna Ey*
congiome- rond ^ enftompe Bloempjes.
ratvnt. '
^Trosach- J3;t aan Wegen en St-raaten in Ooïlindie
groeijende, heeft Draadaèhtige zeer Takkige
Halmen, en Lancetvormige gladde Bladen ,
met gefleelde Aairachtige Trosjes, ongehaaird,
dikwils van agt Bloempjes, die Eyrond zyn,
met groote gepluimde Stempels.
CI3) Banik met gevingerde Aairen, aan den
male. ' •- voet
Bloedkleurig.
» J i j ) Panicum Spica fecunda fubovata, Flofculis ob-
tufis. Mant. 324 Panic Indicum. Mant. 184, /3. Aira In-
dica.: Sp. Ptantr II. p. 94. B u r m. Ft. Ind. p. 27.
C13) Panicupn Spicis digitatis, bafi interiore nodofis
Sp. Plant. 13. (1 ORi . ü ^ B d r i i , Fl. Ind.
T. 10.. f. i/Go u a Monfp, 35. Ger. Prw. 84. Schreb«
Gram. 119. T. 16. Panicum Spicis alternis &c. R. Lugdb.
55. G r o -n. Virg...154. Gramen Daftylon repens Foi.
hirfutisfimis. B uxb. Cent. V. p. 34. T. 6;. Gr. Daftylon
folio latiore. C. B. Pin. 8. Gr. Daft. efculentum.
B auh. Theatr. 118 Gr. Daft. Aquaticum. C. B. Pin. 8.
Ifchasmum Gramen Sanguinarium, SanguineUa. TabïkN.
Ie. 222. L ob. Ie. 14.
Voet inwaards. knoopig, tweelingfe ongehaarde
Bloempjes en. geftippelde Blad-
fcheeden.
Door de geheele Wereld fchynt dit Gras te
j groeijeU', dat men Bloedgras noemen kan ,
; wegens de donker roode of paarfche kleur der
I Aairen. B auhinüs hadt het Knokkelgras met
1 hreeder Bladen geheeten. Het heeft, naame-
I lyk, de Halmen doorgaans Knoqpig en Knok-
I kejig geboogen. Sommig groeit op ’t drooge
f en komt in de Hoven, ander in ’t ‘Water
I voort, en hier toe behoort ook het gene
Bauhinüs Eetbaar tytelt, om dat het elders
I tot Aas der Vogelen of tot Voedzel der Men-
I fchen gezaaid wordt. Hierom wordt het ook
j. wel Geerjlgras ©f Wilde - Geerfl geheten, in ’t
? Engelsch Haanepoot- Panik gras. Sommigen
f willen, dat dit het eigentlyke Manna-gras, by
\ de Ouden Hemelsdauw genaamd, zyn zoude (*).
Het beftaat uit knokkelige Halmen, die de
I langte van een Vinger, een Span, Voet of
! meer hebben, naar de Grondsgefteldheid. Zy
I hurken altoos, ten zy tusfchen andere Planten
f opfchietende, of in een zeer vette Aarde.
I Aan dezelven vertoont zig een paarschachtigg
I Kleur, doch de Bladen zyn groen, Lancetvormig,
CO Ik zal daar van in ’t vervolg , onder den tytél
I van Fefluca fiuitans, nader fpreeken,
VI.
Afdeel.
lil.
Hoofdstuk.
Bloed-
Gras.