VI.
A i d ë e l .
' V.
H ooed- 5XÜK.
na Haairachtig dun en teder. De Iaatfte komt
door geheel Siberie, overal op Moerasfige
plaatfen voor, zegt G m e l i n , hebbende de
Halmen fomtyds hooger dananderhalvenVoet,
en zeer ruige Bladen. Zy heeft ééne Man-
nelyke bruine en drie of vier bleeke Vrouwe-
lyke Aairen, by elkander getropt: weshalven
men ze Veel-Aairig genoemd vindt.
XXX If.
Carex Ba-
Tiicea.
Panikachtige.
(32) Cyperbies met gefleelde opgeregte af-
ftandige Aairen ; de Vrouwelyken Liniaal
en ftompachtige epgeblazene Zaadhuisjes.
In Veenen en natte Heygronden komt dee«
ze by ons voor, gelyk zy dus ook in Swee-
den gevonden wordt, zynde van alle de Cy-
perbiezen , zo L i n n ^e üs zegt , in Lapland
dé gemeende. Zy groeit door geheel Siberie,
tot in de Oodelykde deelen, volgens G m e l
i n , met Halmen van een Handbreed of een
Voet. In Switzerland , daar zy ook in de
Alpen gemeen is , valt, zy hooger , en heeft
fomtyds meer dan ééne Mannelyke Aair.
(33)
C32J) Carex Spicis pédunculatis ereclis remotis, Foe-
ïnïnëis linearibus &c. Sp. Plant. 30. G o r t . Belg. 267,
Fl. Suec. 765, 853. Ja en- Vind. 167". D a l i b . Par. 283.
G m e l . Sïb. I. p. 136. Fl. Lapp. 333. Carex Spica
Mare una pluribusve ; Femininis petiolatis ereftis &c.
H a l l . Helv. N. 1405. Cyperoides Fol. Caryophyllaeis
&c. M ïc h . Gen. 61. T. 32. f . 11. P l u k . Alm. 178. T.
gi. f. 7. Oeb, Dan, T. 261.
(33) Cyperbies met gefteelde end-Aairen \ een
Mannelyke en - Frouwelyke: de Zaadhuis- V.
jes Elsvormig} zo lang als de Aair, stuk.
XXXIIL
In Noord-Amerika groeit deeze, volgens
K a l m , hebbende eene driekantige Halm, Blaazigê.
van twee Voeten langte , met fmaller Bladen
bekleed : de end - Aair- Mannelyk langwerpig
gedeeld , en in ’t zelfde mikje een Vrouwely-
ke of Vrugt- Aair, van zeven of agt fpits Kegel
vormige Zaadhuisjes,
( 3 4 ) Cyperbies met hangende Aairen en twee^ XXXIV.
lingfe Steelij es. Cyperus.
Bafterd-
Zeer dikwils komt deeze, die men Bafterd Call2adI1-J
Galigaan noemt, aan de kanten der Slooten
en Rivieren op veele plaatfen van ons Land,
en
M
i®l »j l
WÊ.1
m
ïïm
:'é-SÊ’Vm'ä\I
m
mëKÊI\
(33) Carex Spicis' terminalibus pedunculatis ; Mascu-
lâ Foemineâque ; Caps. Subul. longitudine Spicæ. Sp.
Plant. 31. Gr. Cyperoides Marianum, ÏRmarisci Belga-
rum pericarpiis &c. P lu k , Mant. g6. T, 419. f. 1.
(34) Carex Spicis pendulis, Pedunculis geminatis, Sp.
Plant. 32. G o r t . Belg. 267. G q u a n Monsp. 482. D a l i b .
Paris 281. Fl. Suec. 766 , 854. G r o n . Virg- 114. G m e l .
Sib. I. N, 81. p. 141. Carex Spicis femininis pendulis
asperis, Capfulis longe roftratis retroverfis. H a l l . Helv.
N. 1397- Gramen Cyperoides Spicâ. pendulâ breviore.
C. B. Pin. 6. Theatr. 85. Cyperoides &c. S c h e u c h z ,
Gram. 440. M o r . S. 8- T. 12. f. 5. Pfeudo - Cyperus.
D od. Pempt. 3 39 . L o b .' Pc. 76.
S . LI 5
II. Deel, XIII. Stuk,
1 8M
ü
I I