4 2<S p R I E M A N N I G E
AtoeÊi. ^ et eene Kwaal, welke dc
ïDEEx.. £]a(jen en Stengen of Halmen van het Koorn
aaQtast> bedekkende die,hier en daar, meteen
, 2'arw. Roestachtig Poeijer, dat zelfs de witte Honden,
die door het Graan loopen befmec. Sommigen
willen, dat het de uitzypeling van eenig,
waarfchynlyk reeds bedorven , Vogt der Pian»
ten z y , ’t welk zig met den- Daauw vermengt,
of op zig zelve deeze droevige Kwaal
veroirzaakt, die het Koorn doet kwynen en
misdraagen.
^Middelen Immers, dat de Honigdaauw niet aan de
gelrte' uitwerkingen der Lugt,door Droogte, Dampen
of Nevels , toe te fchryven zy , is taa-
melyk blykbaar uit het berigt van wylen den
Heer Doktor B a s t e r , die verhaalt, dat
zeer veele Boeren in Zeeland , daar men z a
uitmuntende iarwe teelt, raad weeten, om
nooit eenige blaauwe Tarw te hebben, als ook
om de Roest, het Brandkoorn , Zwarte en
Verzengde Tarw , het Vloeijen en andere
Ziekten van dit Koorn, te verhoeden ( f >,
Ook vind ik aangemerkt, dat fchraale Landen
meest aan dergelyke Kwaaien onderhevig
zyn : waarfchynlyk , doordien ’t Gewas niet
fterk genoeg is, om dezelven te wederftaan
Som*
C ') Zie 't gedagte III. Stuk, voor den Nieuwen Land-
louw, bladz. 2, enz.
Cf) Aantek. Hall. Maatfeh. XIX. Derls i . Stuk
bladz- 198. *
w Stockholm. Verhand^ XXXI V. Band. p. ag*. ,
H i 1 1 1 m m m
h s b
G r a s p l a n t e n . 427
Sommigen hebben het Graan , dat zy zaaijen ‘VI.
wilden, daar tegen met Kalk of Zout befprengd; A^ EL’
maar in Sweeden heeft men dienftig bevonden, Hoofd-
. STUK.
het Zaad, dat men in de Herfst meent te zaai-
jen, een Handbreed hoog leggende op een
Houten Vloer , in ’t Voorjaar met het Loof
van uitbottende Denne-Takjes digt te beftee-
ken, en het dus tot den Zaaityd te laaten leggen.
Ter plaatfe, daar men voorheen zeer
gekweld was door Roeftig Koorn, hadt men ,
na het in ’t werk Rellen van dit Middel,federt
vyftien Jaaren geen Ongemak in de Tarw
befpeurd (*).
Dat zodanige Middelen , ten dien einde,
dienftig zyn, blykt inzonderheid uit de Proeven
en Waarneemingen van den Vryheer vanM o n -
chaüsen, doorzyne Ontdekkingen omtrent
de voor ’t bloote Oog onzigtbaare Diertjes
vermaard, die bevonden heeft, dat de Stofjes
der Zwart vermolfemde GraankorrelenEijeren
van Infufie -Diertjes zyn, door onzen Ridder
onder de War diertjes begreepen ( f) . Deeze
Eijertjes, vogtigin zekere trap van Warmte
gehouden , kwam ’er een Eyvormig Diertje
uit voort, dat, barftende, weder een groote
mel
e t l
(■ "■ ) Stockh. Verhand. XXXIII. Band, p. 172.
Cf) Zie het I. D eels XVIII. S tuk van deeze Natuurlijke
Hiftorie, bl. 201.