VI. ( 4) Panik met eene Spilronde Aair; de Om-
A fdeel. windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge*
Hoofd- haaird; de Zaaden geribd.
STUK* °
pinde. D itf in de Zuidelyke deeien van Europa ,
Groen, zege men, wild groeijende Panrkgras; komt
het voorgaande zeer naby, inzonderheid ook
door de figuur der Aairen, byna als die van
het Doddegras : doch het derde of kleine
Kelkfchubbetje ontbreekt ’er dikwils aan. Ook
hebben de Aairen de ruuwheid niet van-het
voorgaande; terwyl de witte Haantjes niet op
de Bladen zyn : zo dat het zig geheel- groen
vertoont.
Italicum. Panik met eene famengejletde A ak; de
Voed- Aairtjes gekropt met ingemengde Borftehjes.j
de Bloemfieeltjes ruig.
Dit is het algemeen bekende P'anik-Koorn >
*t welk oudtyds wel meer in gebruik was doch
tegenwoordig nog tot Voedzel geteeld wordt
in
C4) Panicum Spici tereti &c. Panic. fylv. Spica fim-
plid & molliore. Sp. Plant. 5. T o b r n ï . Inft. 515.
/ Gramen Paniceum , f. Panicum fylv. Spica fimpKci.
C. B Pin. 8. S c h e u c h z . Gram. 46. M o r. Hift, III.
p. 139. S. 3. T. 4. f. 10.
Cs) Panicum Spica compofita , Spieulis glomerafeis
Setis immixtis ; Pedunculis hirfutis. Sp. Plant. 6. H. Ups.
■ R. Lugdb. 54. G ron. Virg. 134. Panicum Italicum f.
Panicula majore. C B. Pin. 27 Theatr. 519. G o V a n.
Monsp, 34.Panicum, R o m ï h , jAmb. V. p. 202. T. 75.
f• 2» B u k jSi Fl. Imi, p. 24* D o.n, X. o b *
la fommige deeien des Aardbodems. Het v i.
wordt, volgens Ru m p h iu s , in Ooftindie in?1"
aan de kanten der Ry ft velden gezaaid, op Hoorn-
drooge plaatfen. Het gelykt veel naar het Pa^ m
Jndiaanfche Panik - Koorn, door D o d o n eu s Kown.
befchreeven, doch heeft de Halmen maar v y f
o f zes Voeten , niet agt of negen Voeten
hoog. De Bladen zyn als van Riet, of als die
der Spaanfche Tarwe. De Aair, die het draagt,
is als een groote Lischdodde, uit veele
Korreltjes beftaande, die in Blaasjes beflooten
zyn, en digt famengehoopt, met veele Stekeltjes
daar tusfehen, welke in fommig , en
wel het beste, kort, yl en zagt; in ander zo
lang, digt en ruuw zyn, als de Haaïren van
een Katteftaait. Ook vindt men ’er, daar die
Aair aan ’t end gefpleeten is, en zig vertoont,
byna als in de Amaranthen van dien naam.
De langte van deeze Aair wordt door Rumphius
niet bepaald;maar L obel zegt, dat,
het gene uit Ooftindie in Engeland was over-
gebragt, een ruuwe Aair had, van een Voet
langte. Die grootte geeft Bauhinus ook aan
het Italiaanfche Panik - Koorn , waarichynlyk
van de zelfde afkomst: zynde die Aair twee
Duim dik, naar den Grond gekeerd , en wit,
rosachtig of geel van Kleur, zo wel als 5t
Zaad, dat kleiner is dan Geerft. Galenus
wil, dat het in Italië aangenaamer van Smaak
geteeld werde dan in Indie, alwaar het een
flegts
S I