$T4 D P v I Ï M A N N I G E
A f d e k Velden, in Bosfchen en aan de Wegen,
Hl. in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa,
sïUK?rD' groeit dit onvrugtbaar Zwenkgras, dat fommigen
achten het Bromts der Grieken te zyn. Men
noemt het in ’t Franfch^m-o», in’tltaliaanfch
Vena vanaf, dat is Tdele Haver; om dat het naar
Haver gelykt en geen Haver voortbrengt. De
Halm is een Voet en daar boven lang; de Bladen
zyn Haairig , aan de kahten ruuw en taa-
melyk breed. Het heeft een lange losfe Pluim,
meest over ééne zyde hangende, met lang ge-
fteelde Aairtjes, die lang gebaard zyn.
IX: (9) Zwenkgras met een knikkende Pluim, en
arvmfisf Eyrond - langwerpige Aairtjes.
Akkerig.
Dit zou de Naakte of Tdele Haver zyn, die
in de Akkers van ons Land zo wel als elders
voorkomt; welke de Heer H a l l e s be-
fchryft als een Allergrootst Gras, met een
ruige Halm vyf Voeten hoog; de Bladen in ’t
eerst ruuw, volwasfen glad, een vierdeDuims
breed: de Pluim een half Voet lang, met lange
zeer Takkige Steeltjes ; de Aairtjes langer
dan een Duim, rondachtig en geheel glad,
met
C9J Brtmus Pan. nutante, Spie. evato - oblongis. Sp.
Plant. 7. Gort. Belg. 25. Fl. Snee. 85 , 97. O e d . Dan.
T. 293. Gouan Monsp. 51, Ger. Prov. 97. “Br, Pan.
diffufa penduli. Scop. Carn, I. 206. Br. Cttimo Panicu-
lato Spicis compresfis. Fl. La pp- 27. H, Ctiff, 25. Br.
gla-
G r a s p l a n t e n . 3 1 5
met agt Blommetjes, zynde korter gebaard .
dan de voorgaande Soort en tevens dunner, zo ni.
de Afbeelding van Scheuchzer aanwyst. Stuk.FD'
Dus worden deeze Gras-Planten van de
meefte Autheuren onderfcheiden , maar de
Heer S c o p o l i , dezelvenin Karniolie onderzoekende,
vondt tusfehen het Rogminnende,
Rappige, Akker-en Daken - Zwenkgras geene
vafte paaien ; des zyn Ed. die allen, onder
den naam van Bromus polymorphus, te famen
voegt ( f V
Ik zal derhalve ook tot geene der voorgaan- Japanfcft.
de Soorten in ’t byzonder, dat Japanfe Zwenk- P /jv 4,
gras t’huis brengen,in Fig. 4, op P l a a t XCI
afgebeeld: het welk van alle de voorgaanden
eenigermaatefchynt te verfchillen; doch moog-
lyk naast komt aan de laatfte of liever aan de
Agtfte Soort. Het heeft een dunne , ronde
Halm, die van onderen eenigszins ruig en ge-
knokkeld is , boven glad, met zeer fmalle ,
Liniaale Bladen, Aan den top fpreidt zig een
Pluim uit, Van lang en dun gefteelde Aairtjes,
die ten deele als Kfanswyze uit een Knoopje
voortkomen en fommige Sreeltjes Takkig verdeeld
hebben. De ondërfte Aairtjes zyn veelal
glaber > Locuftis glabris nuiantibus. Hall. Helv. N.
ï.509. Feftuca Graminea Juba effufa. C. B, Pin. 9.
Prodr. 19. Scheuchz. Gram. 362, T. 5. f. 15. Bromos
fterilis. L ob. Ie. 32.
(f) Flar, Carniol. II. N. 115.