V I .'
Afdeel.
V.
I-IoOEDSTUld
T.
Typha,
iatifoha.
Breedbladi&
e.
De Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen
maaken in dit Geflagt ieder een zogenaamde
Kat, dat is een Rolronde Dolle u it, boven
elkander. De Mannelyke bekleedt het bo-
venfte van de Halm , en beflaat uit drie famen-
gevoegde Meelknopjes, voortkomende uit een
naauwlyks blykbaare driebladige Kelk. De
Vrouwelyke Dol , onder de Mannelyke , is-
ook Rolrond,en beflaat uiteenzeer fynDonsachtig
Haair, waar in de Vrugtbeginzeltjes,op
een fyn Steeltje zittende, vervat zyn, die een
zeer klein Zaad, weinig grooter dan Zandkorreltjes,
uitleveren. Men heeft *er de volgende
Soorten van
CO Lifchdodde met byna Degenvormige Bla-
den, de Bloem - en Frugt-Aair digt by
elkander,
Deeze Soort, die. door de langte der Dollen
uitmunt, welke dikwils een Voet en daar boven
bereikt, heeft dezelven ook digt tegen
elkander aan en de bovenfle of Bloem-Aair
veel kleiner en ligt afbreekende. Hier van
komt
CO Typhci' Fo l. lub - JE n fifam ib us , S p ica tnascuia foe-
mineaque approximatis. Syjt. Nat. XII. Gen. 1040. Neg.
XIII. p. 702, G o r t . Belg, 364. .F t . Suec. 7 7 2 .8 3 0 .’
G ou an Monsp. 264. G e r . Prov. 12Q Jacq, Vind. 169,
T y p h a Clava unica. H a l l Helv. N . 1305. T y p h a p a -
lu ftr is major. C.B. Pin. zo. Theatr. 337. M o r . Hift. IH„
p . 246. S . 8, x. 13. f. i . L o a . Ie. 81. Cam . Epit, 607,
Doe. &c,
VI.
Jcomt het, dat men in de Afbeelding van Lo- afdeel,
b e l en-DoDoN^Eus deeze Soort met enkel
Vrouwelyke Aairen afgebeeld vihdt. In die stuk.
van C. B aüh in ü s is bovendien een m is fla g,^ ^ *'
dat de Halmen te veel en te hoog met Schee*
den bezet zyn; om welke reden, waarfchyn-
ly k , T o u r n e fo r t de Afbeelding van T a-
bernemont voor zeer flegt uitmaakte (*).
Z y groeit in ’t Riet, aan de kanten van Mei-
ren , Vaarten en Rivieren, zo hier te Lande
als in andere deelen van Europa. De Heer
Ha leer befchryftze dus.
„ Een Halm van zes Voeten hoogte: plat-
„ te verhevenronde Bladen , die dik zyn ,
,, fmaller dan een Duim, van drieVoeten en
„ langer, de Halm omvattende. Een enke-
„ le onafgebrokene Dol, zes Duimen lang,
„ een Duim breed, bruin: Zaaden met Plui-
,, zige Steeltjes, die wegvliegen.”
Het Pluis zegt men dat wel gebruikt worde om
Kusfens en Beddekens te vullen: maar dan moeten
dieniet groot zyn, of het zou in meer veelheid
moeten voorkomen, dan men ’ tgemeenlyk
hier te Lande ziet. De Bladen worden fom-
tyds van het Vee gegeten, enfommigen fchry-
ven den Wortel byzonder veedzaame enver-
fterkende kragten toe,
f$p|
m a l
m
B j
IKIéI
CSJ Plant. em. Paris. p. 369.
Hh 5
(2) Lifch-
" S i
Mm