aTJéel ren’ tot zeven io getal‘ De BloemP3es zyn
ui. * ook eenigszins paarschachtig. Het blyft over.
Hoofd- , -
stok; 'y " '■ '»• ”
XV. (IJ) Psnik met byna gevingerde, opflaande,
Fdïfonn™ Draadachtige Aairen digt by elkander;
Draad- de Graat bogtig, met £Lciitic # ✓ tweeblaemiope Tandje
s , het ééne Bloempje ongefteeld.
In Noord-Amerika vondt K a l m dit Panik-
gras , dat door den Heer Ja c q u in , naar
het daar van, te Weenen, uit Zaad geteelde,
is in Plaat gebragt. Het voorkomen is
byna als het Bloedgras; met Halmen van een
Voet, onder ruig, boven naakt, op den top
gevingerd met lange dunne Aairen.
JUneare Pani'^ met omtrent vier Liniaale gevin-
Liniaal, gerde Aairen, en enkelde eenzydige ongebaarde
Bloempjes.
In de Indien groleit dit, met gladde, leggende,
takkige Halmen en Liniaale regte {malle
Aairtjes; de Bloempjes van onderen overhoeks;
Cis) Pcmicum Spicis fubdigitatis approximatis ereftis
Filiforrnibus &c. Sp. Plant, 15. J A c q. Obf. III p ï8
T. 70,
0 6 ) Panicum Spicis digitatis fubquaternis Linearibns
&c. Sp. Plant. 16. B urm. Ft. Ind. 25. T. 10. f. 3.
Gramen Daäylon Parüculä longa. S l o a n , Hiß. I. p;
313- T« ?o. f. 3.