V T .
Afdeel.
V. Hoofdstuk;
Lidkoorn.
bloeijende ’er Jaarlyks en ryp Zaad geeven-
de; doch niet overblyvende. BRowNEhadt
hetzelve genoemd , Cenchrus met een langwerpige
gladde Aair en ftyve Kelken, die in
vieren gedeeld zyn, met open infnydingen
en fpitfe flippen. Het fchiet een Halm* van
twee Voeten hoogte, rondachtig, opftaande,
zeer glad en Takkig; met Bladen aan de Knietjes
die zeer fmal zyn, een Stroo breed, een
Span lang of langer. Aan den top en ’t end
der lakken komt een Aair, die lang gedeeld,
Cylindrifch is en omgekromd, hebbende een
bogtige Graat, in welks bogten Eyrónde
Bloempjes zitten, overhoeks. Derzelver
Kelk, uit vier of vyf Kafjes beflaande, is als
gevenfterd, de openingen door een ftomp
Tandje van een gefcheiden, met Lancetvor-
mige fpitfe Klepjes , en -bevat twee, drie of
vier Blommetjes, die veel kleiner zyn, ieder
m een Kelkkafje vervat, en drie Meeldraadjes
hebbende met een ‘ Eyrond Vrugtbegin-
z e i , dat een zeer klein geel, byna doorfchy-
nend, Eyrond Zaadje wordt.
C o i x. Traangras.
De naam van Jobs Traanen, die gemeenlyk,
ik weet niet om welke reden, aan dit Gewas
gegeven wordt, gaf aanleiding .tot dien van
Traangras. Het fchynt door T heophras -
TUS
Tus Coix genoemd te zyn. De Kenmerken VI.
thaaken eene befchryving der Vrugtdeelen ,
wier Mannelyken in een Aair afgezonderd^“™*
zyn van de Vrouwelyke , die onder dezelve
een foort van Traan uitmaaken , met twee
Blommetjes daar in ; gelyk ook de Kelk der-
Mannelyken tweebloemig is en het Zaad met
den Beenachtigen Kelk gedekt (*).
De eenigüe Soort, daar van opgegeven ( i ) , CJ*
is weleer voorgefteld onder den naam vanLaerynta.
Riètachtig Steenzaad of Geerst, en, dewyl het
bekend was by de Ouden, is het te denken ,
dat de Levant daar van de natuurlyke Groeiplaats
zy. Pl i n i u s heeft, onder den naam
van Diospyros, buiten twyfel hetzelve bedoeld,
als Steenhard Zaad hebbende , zo groot als
Cicers, wit en glanzig gelyk Paarlen. L o b e l
befchryft het gene uit Kandie, Syrië en Rhodas,
gebragt en aldaar van ze lf gegroeid was;
dat is te zeggen in ’t wilde: ja P l in i u s
zegt
CV Zie de Afbeelding Fig. 8 $ 0p Plaat L X X X V I I,
bladz. 23,
CO Coix. Syft. Nat. XII. Gen. 1043. Veg. XIII. p.
703. H. Cliff. 437. Ups. 281. R. Lugdb. 72. Fl. Zeijt.
330. Gron. tirg . 143. Lithosperm. Arundinaceum. C.
B. Pin. 258- Lacryma Job. T o u r n f . Inft. 531, C ld s.
Risp. 501. Lacryma Job multis f. Milium Äiundina-
cëum. J. B. Hifi. II« 449. g. Lacryma Jobi Indica»
R umph. Anib. V. p. 193. T. 75. f. 2« Lkchryma Jobi
Zeylahica omnium maxima. Burm. Zeijl, 138; Herm.
Lugdb. 426. Catriconda. R , Mal. XII. p. 133. T. 70.
II. Djcel* XIII. Stuk,