VL
ÄIDEEL.
111.
Hoofdstuk,
: lil.
JMelket
minuta.
Klein.
IV.
Caerulea.
B k a u w . j
Blommetjes, waar van het eene volmaakt,
het andere onvolmaakt. Somtyds zyn ’er vier
in de Kelk gevonden , waar van twee of één
onvolmaakt.
(3) Havergras met een Takkige Halm,, Bor-
ftelige Bladen en ongekaarde Bloemblaadjes.
Deeze nieuwe Soort heeft de Heer Sco-
POLi in Italië gevonden. De Halmen zyn
Draadachtig dun , een half Voet lang , zeer
Takkig en bedekt met Scheedjes der Bladen ,
die zeer fmal en ingerold zyn. Het heeft eenvoudige
fmalle end-Trosjes van weinige Bloemen
j wier korte Kelk twee volkomene en één
geheeld geknot Blommetje, in ’t midden, ge-
lyk in de Kenmerken, bevat.
(4) Havergras met een famengetrokken Pluim
en Rolronde Bloemen.
Op
O ) Melica Culmo Ramofo, Fol. Setaceis, Petalis im*
berbibus. Sp. Plant. 5. Mant, 32.
(4) Melica Panicula coarclata, Floribus cylindrids. Oed.
ï)an. 239. Reyg. Gedan. I. p. 40. N. 6. Aira coerulea.
G ort. Belg. 20. Sp. Plani. II. p. 95. Agroftis Racemis
folitariis. Scop. Cam. I. p. 186. Arundo Locuftis biflo-
ïis conicis, Petiolis fubvillofis. Hall. Helv. N. 1518. Poa
Spiculis Subulatis. Fl. Lapp. 29. R. Lugdb. 61. G ramen
AnmdinaGeum enode minus, Sylvaticum. C, B. Pin. .7.
Theatr.
Ü P m
Op laage vogtige Velden van ons Werelds- VL
deel, byzonderlyk in Veengronden of ook
in Bosfchen der Gebergten, komt dit Gras Hoofd*
voor, dat Rietgras zonder knoopen, van B au»
h in ü s , getyteld wordt. De Duitfchers noemen
het Berg-Riet, of ook Schmelen en Biezen
- R iet, wegens de gehalte. De bynaam
zal van de Kleur ontleend zyn ; hoewel de
Aaircn meer uit den paarfchen of violetten
zien, dan'geheel uit den blaauwen. L inn./eus
hadt het voorheen tot de Aira t’huis gebragt,
of ook tot de Poa : S c o p o L i maakt ’er een
Agroftis van: Halt, er betrekt het tot de
Rietfoorten. Het groeit veel in de vogtige
Velden aan den Ysfel in ’t Graaffchap Zutphen;
als ook aan de Wegen, zo op deKley ,als in
de Wouden van Vriesland en elders in onze
Gewesten.
De Halm is* hevig, van drie Voeten en
daarboven; met harde Rietachtige doch fmalle
Bladen , en een dunne Pluim , van onge-
vaar een Voetlangte. Dikwils komt, in de
Bloemkelk , maar één Blommetje voor, zo de
H e e r H A L L E R aanmerkt, die wegens ’tPIuis
dit Gras tot het Riet betrekt. Zo ’er twee
zyn,
Theatr, 97. Schecchz. Gram. 209. & , Gratnen panicu-
latum Autumnale &c. Idem. 207. Gram. Arundinaceum
enode majus montanum. C. B- Theatr. 96. Gr. enode
ïnajus Sylvaticum. S c h e t j c h z . Gr, 20“ . T. 4-t u» 12.