VI. (9) Vosfeftaart met eene geaairde Pluim, ge*
AïD•£I£lfL.*’ zwollen Kelken en gebaarde Bloemen.
Hooed-
STlJDC Een zeldzaame Plant, onder myne Bengaal-
Aiopecu. fehen bevindelyk , geeft aanleiding tot deeze
galenfis. Soort. Zy wordt aldaar Belle tanne genoemd,
eaaisch en geknpusd, by eene Ontwrichting der Lede-
Pi. XC. rnaaten, opgelegd, ’t Gewas, waar van een
&R' 4- Takje in Mg. 4, op Plaat X C, is voorgefteld,
beftaat uit een geheele trop Van zodanige lak -
je s , ongevaar een Span lang, met kleine fpitfe
Blaadjes. Dezelve komen uit een Stoel voort,
die Haairige Worteltjes heeft. De Aairen zyn
* zeer lang , met eene witte eenigszins rosfe
Pluizighejd, voortkomende van twee Baardjes
uit ieder Bloempje , wier figuur zeer naar die
van het Montpeliierfe voorgemeld gelykt;, hoewel
zy wat langer en meer gezwollen zyn, met
korte Steeltjes.
M i i i ü M. Geerftgras.
De Geeril reeds in het Geflagt van Panicum
befchreeyen zyndje, geef ik aan dit den naam
van Geerftgras, om dat het ip geftalte naar
Geerft gelykt. De Bloemen maaken een ver-
fpreide Aair of Pluim. Plet pnderfcheidt zig,
door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk,
die de Klepjes byna gelyk heeft, met een
zeer
Cg) Alopecurus Paniculâ Spicatâ } Calycibus Ventri-
Cöfis, Floribus Ariftatis. Mihi.
zeer kort Blommetje en Penfeelachtige Stempels
(*J).
Hier van komen de volgende Soorten voor.
( 1 ) Geerftgras met een Haairige Pluim en
gefpitfte Kelken, wier Blommetjes een krom
endelings Baardje hebben.
De Halmen van dit Kaapfe zyn een Handbreed
hoog, glad en teder; de Bladen fmal,
van onderen met verfpreide Haairtjes , aan
den Keel gebaard. De Pluim, naar alle kanten
verfpreid, heeft Steeltjes byna dunner Lals
Haair en de Kelk beftaat uit Eyronde,Buikige,
gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn.
Het Zaad is zo lang als de Kelk.
(2) Geerftgras met een Pluim van enkelde
Takjes en overhoekfte dubbelde eenzydige
Bloemen.
Onder de Jamaikafe Planten komt dit Geerftgras
v o o r ,dat, ik weet niet waar van, den by-
naam van geftippeld heeft.
(3)
(*) Zie Fig. 31, op Plaat LXXXVII, hier voor.
(1) Milium Paniculâ Capillari, Calycibus acuminatis,
Cor. Ariltâ terminali curvâ. Syft. Nat. XII. Gen. 79.
Neg. XIII. p. 93 Mant. 185.
(2) Milium Panic. Ramis finiplicisfimis, Flor, alt. gerei
nis fecundis. Sp. Plant. 5. Am. Acad. V. P- 392,
VT.
A tdfel.
Ui.
H ooïd-
STOK.
I.
Milium
Capmfe.
Kaaps.
II.
PunBaturn.
Geftippeld.