M
rum, quae uniüs anni fpatio moriuntur & dis-
ipereunt, numerum longe fané majorem elle
multitudine Apum, quae in Alveari fuperílites
manent. Obfervamus edam , menfibus autu-
mnalibus Alas Apum quaffas effe, fauciatas &
contritas: id , quod primo etiam vere cer-
nitur; nequáquam vero tempore examinandi;
unde rurlus verofimiliter inferri poffe videtur |
Apes non nifi per unicam hyemem, five ab
uno ad alterimi usque examinandi tempus, fu-
perftices effe. Interim tamen vel aliquot edam
annorum intervallo in uno eodemque Alveari
quandoque commofaripoffuntj/modo Cera iplà-
rum juglter decurtetuir : at vero tune fimile
quid heic accidie, quod in urbe quadam ampliare
, & admódum frequente > in qua juniores
inhabitantiUm nati fenfim, & modo vix
percipiendo, in feniorum, qui emoriuntur, locum
fuccedunt. A ccedit, quod Apes vulgares,
quae examinandi tempus atque hyemem
tranfegerunt, fuo jam perfunttae fine officio,
mutua nimirum concalefattione , prolis educa-
tione & c . Atqui tum temporis omnia occi-
dunt Infetta , alia quidem paullo ocyu s , tar-
dius alia. E a videlicet Infetta , quae omnia
fua femina quam citiffime emittunt, prae aliis
maturius obeunt: quemadmodum in Ephemere
patet ; utpote quod perfetta jam continet
ge Vleugehn hehben , die gekwetft en gelmln
fy n , dat men ook in het; voor jaar f ie t , maar.fw
niet in de fwermtyt, waar uyt men waarfchynety
kan oordeelen , dat fe niet langer als een wintir
overblyven, dat is van de eine fwermtyt tot k
andere. Hoewel nogtans dat fe eenige jaarn
haar in een en defelve Korf wel kunnen ontbm.
den , als men die gedmrig afkort. Maar in
gaat het daar meede, als met een groote fiaä wl
Menfchen, daar de j&ngen, die aangeteelt worin,
ongevoelig in de plaats van de oude komen, fl|
affierven. En ten anderen foo hebbin dé gement
Byen, die de fwermtyt en de winter doorgtpf
feert fyn, haar pligt ctfgcleyt met malkandercnte
verwarnten , en de jongen te voeden, en foo vom*
Op welkin tyt men f i e t , dat alle de Infetten ßtt‘
ven, di eene wpt vroeger, de andere wat latía.
Die het eerft haar faat uytgelegt hehben, diefitt.
ven het eerft, gelyk het Haft doet, ward dat hat
met volmaakte Eyeren voort, en het hehoeft Jyit
Jongen de kofi ook niet te verforgen. M m
Infetten leeven om dii reeden nootfakelyk langer,
O vu la, quando nafeitur , neque proli fuae vi-
ttum profpicere tenetur. Alia vero Infetta
eas ob radones neceffario diutius fuperfunt ;
quoniam vel Ovula eorum haud fatis expedite
ad maturitatem perveniunt; aut quia haec non
nifi paullatim ab ipfis in lucem edi poffunt :
id quod Apum Foemellae, aeque ac aliis, proprium
eft. Unde admodum veroíimiliter infer-
re licer e t , Apum Foemellam diutius , quam
Apes vulgares , vivere ; quandoquidem uno
partu omnia fua Ovula edere non poteft. At
vero , quamdiu Foemella v iv a t , quoque ha-
ttenus nondum adeo in propatulo eft. Interim
crediderim tamen, id quam commodiffi-
me oblervari poffe , fi Foemella, juxta Clutii
confilium, certo quodam figno diftingueretur :
quod equidem Alas ejus perforando,aut forfícula
nonnihil praecidendo, aut Alarum extrema
pigmento oleo fubatto colorando, facile
fieri poffe videtur. Atque fie tandem certo
inveftigare lic e re t, quousque vitam illa pro-
trahat. Ego quidem exiftimaverim, eam fie-
• ri bimulatn , hacque aetate exatta mori, aut
effoetam reddi. At circa reliquas Apes id haud
adeo facile indagari poteft: obftat enim & infignis
o f om dat haai-e Eyeren niet veerdiggmeg
tot rypheid koomeñ, o f om dat fy die met ter ty
moetenlojfen, gelyk onder anderen het Wyfkenia
Byen doet, dat men fou kunnen heel waarßbft-
lyk oordeelen, langer als de gemeene Byen-te la-
véh, om dat het op een reys al haare Eyeren é I
uytfet. Dan dat is meede nog niet heel |
hoe lang het Wyfken le e ft: Egter foo fou | l
dit het aldcrbekwaamfte kunnen weeten , met jjWJ
het Wyfken een teeken te ftellen; als Clutius
geert. Dat ik ook oordeel heel hekwaam te WÉ
gefchiiden, inet een gaatken in haar Vleugem «
maaken, o f ik fou die mit e e n fchaarken. wat §¡
knippen, o f wel defelve op haare tippen met (tß
gecoitleurde olie veruw beftryken. Wtat uyt 0
dan feeker fou kunnen wetfen, om te weeten,
lang dit Dierken lie f t , dat ik evenwel 10 Ia“'
rin oordcel te fy n , op welken tyt het ßerß, S
ongeregtig wort. Maar omtrent de ander't | | |
is dit foo ligt niet te obferveeren ,foo om haar ff*
te meemgti , als om dat men de tyt f ip
• haar geboorte niet regt en kent, Hat men
fignis earum multitudo, & temporis, quo na-
tae funt, ignoratio; dum interim Foemellae
natales fatis exatte cognofcimus. Apes nam-
que vulgares quovis propemodum anni tempore
generantur : & quamvis, examinandi prae-
fertim tèmpore, grandior atque abundantior
earum lit proventus'; attamen aliae aliis quandoque
unius, duorum , tri um, quatuor ve men-
fium intervallo citius in lucem eduntur: non.
nullae enim nonnifi tempore examinis dudum
praeterlapfo demum exduduntur: quod ipfum
circa Mafculos quoque verum deprehendi.
Adde , qüod Foemella vel menfe etiam Mar-
! tio Ovuüs fuis pariendis acriter jam occupata
fit runde neceffario Apum aliae citius, aliae tar-
[dius, nafcuntur,& prorfus ambiguum redditur
de longitudine vel brevitate vitae earundem
Judicium. Quis enim in tanto numero juniores
a fenioribus dignofeere valet ? Sane nemo. De
I Mafculorum vita quoque nondum adeo certo
I confiât: quanquam enim ego exiftimem , eos
[ vix ultra fex otto ve feptimanas naturaliser vi-
■ vere; haud tamen id per indubitata mihi expérimenta
innotuit: imo crediderim, non nifi
difficiliimo labore hanc rem obfervari poffe.
Nonnulli quidem mihi adfeverant, fe Mares,
cum Foemella minus piene prolifica eft , in
hyemem usque fuperftites vidiffe. Utut haec
; felè habeant , id Unicum certus f e io ,
[ quod ea omnia diligentius adhuc inveiti-
gare neceffum fit: quum enim Mares vio-
lentam fubeant mortem j ideo hattenus de
[longitudine naturalis eoriindem vitae certi ni-
! lui determinari poteft. Interim tamen quam
minime alienus fum ab illa opinione, quae ila-
iuit, vitam eorum naturalem haud ultra fex o-
ttove hebdomadas protraili. U t autem ita fen-
tiam, nonnullae primum meinducunt obferva-
riones j tum vero & generales illae Naturae leges,
juxta quas ifthaec Animalcula ilico vita
«cedere debent, quamprimüm munere iuo
circa generationis negotium funt perfuntta:
alto enim tempore exatto revera nulli amplius
U- ! ìnCeps infervit horumee Mafculorum
etÌam * ^ Ephemero : patet
ru_ ombycum Papilionibus, quiplerum-
. v . 1 uo 3 P °% am fernen fuum in lUceni
? ì0r]untur » hifi cüm frigidior eft
ouandft^j Ü ' tUni eii^m ^^ut^us fuperfunt j
r»tus atol11 eu ’ Ut* videtur , vitales Ipi-
quae r i 6 • umores horum Animalculorum ,
«°»edunt ^ “ mPore nee quidquam
> ftb aura frigidiufcula ’ haud adeo
fubi»
Wyfken al doet. Want de gemeene Byen worden
haafi op alle tyden van het jaar voortgeteelt, en
hoewel fy in de fwermtyt in een groot en over-
vloedig getal voortkomen, foo komtäe eene wel een
maant, twee, drie, en vier eerder, als de andere
ter wer eit, want fommige koomen eerft elyk voort
als de fwermtyt al lang gedaan is , dat ik ook
omtrent de Mannekens felfs heb aangemerkt. Doet
hier by, dat het Wyfken al in Maart overvloc-
dig haar Eyeren begint te fetten, waar door dan
nootfakelyk de eene Bye eerder als de andere geboren
wort, dat de langte o f kortte van haar leeven
t'eenemaal otfeeker maalit: en wie is het dan mö-
gelyk onder foo een groot getal de jongfte van de
oudfte te onderfcheyden ? feker niemant. Het leeven
der Mannekeni is meide nogföo feeker niet: want
hoewel ik oordeel, dat fe maarfes o f agt weeken
natuurelyk leiven, foo beftaat dat in geen feekere
Ondervinding, en tin anderen geloof ik niet, dat
men het fonder een ftcrfwaarc moeyte fou kunnen
ondervinden. Hoewel eenige my verfekeren, dat
fe de Mannekens, wantieer het Wyfken ongeregtig
is, tot in de winter hebben feen leeven ; wat er
van is , dit is feeker , dat het alles nog neerftig
onderfogt moetfyn:en daarom, äfoo haar doot ge-
weldig is , foo kan men tot nog toe niet fekers van
de langte van haar natuurelyk leeven beftuyten i
hoewel ik feenemaal niet vremt van dat gevoelett
hen, dat fe niet langer als fe s o f agt weeken natuurelyk
leeven. En dat trek ik eerft uyt eenige
ondervindingen, en dan ook uyt die generale regelen
der Natuur, van dat deefe Dierkens dadelyk
fierven; als fy haar \pligt omtrent de voortteeling
volbragt hehben , op welken tyt ook in der äaäd
deefe Mannekens onnut om te leev'en fyn , foo wel
als het Haft o f de Popkens der Sydewurmen,
die in het gemeen drie daagen naa het fetten van
haar faat komen te fterveri, ten fy dat de tyb
van het jaar feer koui i s , want dan 'leveti fy
langer, dat ik oordeel fyn oötfpronk te neemen ,
om dat de levens geeften, en de vogtigheeden van
dat Dierken, dat nooit en eet, naa fyn geboorte
T t » « * ¿ j»