3 9+
regnum A punì fceptro prudentiae ,'ju d ic ii, juris,
poenae & praemii, gubernari ; licet-omnis
ille ordo , quem in e o , haud fané abfque ra-
tione , tantopere demiramur, non nifi ex
procreatione fui fimilium derivetur. Neque
ideo tarnen negandum e f t , Apes in opere ift-
hoc peragendo fapientia & confiliouti: quan-
doquidern Sacrae literae nos doCent , quod
JDEUS Animantiailla ratione deftituerit, quibus
Foetus proprios enutriendi curam häud voluit
committere. Haud quoque folis Apibus id
officii datum e f t : imo vero & Crabronibus,
& Vefpis, & Bombyliis, & Formicis, aliisque ;
quae dubio procul aeque , ac alia omnia Infer
a , ilico , poftquäm Ovula fua pepererunt,
moritura fo ren t, nifi Prolem fuam educandi
cura ipfis effet commifia : quam ob rationem
velufi neceifum eft , ut tempore longiore in
vita fuperfint.
En ! eousque ftupendum fefe exhibet D EU S
in minutis hifce Animalculis : ut adeo aflerere
aufim, quod ineffabilia DE I miracula in Infe-
6lis confignata fint. Sigilla autem ifthaec de-
mum referantur, quando Naturae librum, Biblia
illa Naturalis Theologiae, in quibus DEI
invifibiüa oculis exponuntur, fedulo verfamus:
tum enim thefauri inenarrabilium miraculorum
fefe offerunt, & occultüs Creator in parvis hifce
Animal culis adeo manifeftus redditur; u t, quae
circa illa inftitui j experimenta valentiffimorum
loco argumentorum mihi fint, quibus aeternum
Ejus Numen atque providentiam contra quof-
cunque inficiatores conftantiffime adftruo. Nam-
que Athei illi nonnifi fictitiam habent putredi-
nem,proprioque in cerebro cufam metamorpho-
fin ,& fortuitum particularum confluxum, quorum
ope Animalcula ifthaec nafci ficulneis fane ar-
gumentis adferunt : cum tarnen minimorum ho-
rumce membra majori etiam artificio conftru&a
fin t, quam maximorum Animantium. Pediculus
ipfe Divini Numinis facitfidem, DEIque formi-
dabilis majeftas in illa parvitate & tenuitate haud
minus ftupendam fefe & adoratione digniffi-
mam exhibet, quam quidem in valido valtoque i
Behemot & Leviathan : quantumvis, qui inhifce
Eum contemplantnr, fernet coram E o expient;
prout ipfe D EU S illuftrem hunc in modum de-
operum fuorum magnificentia loquitur. E t qua-
nam, amabo, alia in re cognofci D E U S po-
te f t , quam folis fuis in operibus? Verum libet
heic nunc addere , quod illa Pedicufi particu-
la , quae adeo eleganter intra corpus ejus fur-
fum deorfümque movetur, non fit nifi Ventricuvän
voorßgtigheid'f oordeel, fegt , firaffe en be-
loning , heeft gefegt geregeert te worden : hoc-
wel alle die order, die men daarin foo verwondert,
en die daar ook in te verwonderen is , tiiet als uyt
het voortteelen van haars gelyken komt te ontfpruy-
ten. En het welk men gewißelyk feggen mag ,
dat fe met wysheid en overleg volbrengen : alfoo
de H. bladeren ons feggen, dal GOD die Diercn
van het verßänt berooft heeft, dewelke by niet
heeft gewilt, dat haare Jongen felve fouden op
voeden. Dat de Byen niet alleen doen , maar ook
deHorfels, de Wefpen, de Sydewormen, de Mieren,
en andere, dewelke fonder twyffel, even als alle
andere Infetten, dadelyk na het voortbrengen
van haare Eyeren fierven fouden, ten zy haar
ook de forg van de opvoeding dbr Jongen aanbc-
voolen was., dat haar als nootfaakt,
om een raí-*
mer tyt te lecven,
Siet, foo OververWonderlyk is G O D , ontrent dee-
f e kleene Bceskens, foo dat ik durf feggen, dat
ontrent de Infetten GODS onnoemelyke wonderen
verfegelt fy n , ende dewelke fegelen zig komen te
openen, als men het boek der Natuur, de B y
bei van Natuurelyke Godsgeleertbeid, en waat
in G O D S Otizienelykheid ßgtbaar wort, neer-
ß ig komt te doorbladeren ; Want fclntkamc*
ren van onnoemelyke wonderen openbaaren haar
alsdan ; en de verborgene Schepper wort in
deefe kleene Dierkens foo openbaar, dat de on*
dervindingen omtrent defelve , my voor de aller-
grootße bewyfen dienen, om fyni eeuWige Godde*
tykheid ende Vborfiemgheid , tegens alle fyne ont-
kenners onverfettelyk te beWyfen. Want deefe
Atheiflen hebben anders niet als een ingebceU ■
de verrotting, een eygen felfs geßneede vervor-
j ming, ende een gevallige famenvloeying vaii
deelen, waar door fe als door redenen van ßroy
ißfiellen , dat deefe Dierkens gebooren fouden
worden; daar nogtans haare leedematen kunßigef
gemaakt ßyn, als die van de aldergrootße fchep*
feien; foo dat felfs in een Luis de Goddelyke hand
te fien i s , ende die verfchrikkelyke Majeßeit is
aldaarin de Meente ende fwdckte alfoo verwonder-
lyk, ende aanbiddekyk , als in den ßerken ende den
grooten Behemot ende Leviathan , alwaar die hem
beßgtigen , Zig voor hem entfondigcn: gelyk
GOD felve van de Majeßeit fyner werken fofl
deftig fpreekt; en waar in dog is H Y anders,
als alleen in fyne eygen werkln kennelyk ? Maar
ik fa l nu hier by wegen, dat dat dcelken in den
Luys, dat foo cierlyk op endeneer in fyn lichaam
beweegt wort, niet als fyn Maag is , met de
aanculus
& huic annexa Inteftina, quae v i pe-
riftaltici mows tale quid producant.
O vu la , auae aFoemella in quamhbet F av
cellulam deponuntur, oblonga fu n t, nonnihil
incurva, ab uno latere paulum crafliora, quam
aanhangende Darmen, die door eefi Perfialtique
beweeging dat te weege brengen.
De Eyeren, die het Wyfken in ieder Huyskert
van het Honingraat f e t , fyn langwerpig , een-
weinig krom geboogen, aan de eene fyde wat dikab
altero caeterum penitus transparentia , ker, als aan de ander fyde, vordere fyn fe gans
limpida & fplendentia, materie , uti videtur, J doorlugtig , glimment ende beider , met een water*
aquae fimili repleta, atque extremo altero te-
nuiflimo ad Ceram adglutinata. Altero igitur
extremo fuo íemper reità íurlum ereitum ftat
in fua cellula Ovulum, nec nifi altero fuo extremo
Ceram tangit. Quonam paito Ovula
haec tam firmiter Cerae adglutiuentur , fuo
agtige fubfiantie, foo het'fig vertoont, vervult,
ende op het eene ende het dunße eynde op het Wafch
vaßgekleeft. Soo dat het Ey a{tyt op fyn eene
eynd regt.over eynde in fyn Huysken fiaat, dat is
dat het met zyn eene eynd maar het Wafch raakt*
Op wat wys deefe Eyeren foo vaßgekleeft worden ,
tempore exponam* Id folum heic adnotan-1 fa l op fyn tyt gefegt worden. Alleen is hier aandum
eft, quod tantum non omnes Infeilorum
Ipecies, cum pariunt, Ovula fua adeo firme
alicubi adfigant; quorum quidem aliquot oppi-
do rara exhibere poflum. Inter alia enim poili-
deo Ovula illa in annulum digefta, quae cir-
cum ramos arborum adglutinata inveniuntur :
Ovula deinde quaedam v elutl intra fpumam
recondita : alia iterum , quae pilis admodum
denfe veftita fun t, & fic porro. Circa Ovula
pilis obfita id animadvertere juvat, quod Pa-
piliories, qui pilofa ejusmodi velie fua mu-
hiunt Ovula, eos ipfos pilos poiteriore corporis
fui partein ambitu collocatos gerant: hinc,
quQtiescunque Ovulum pariunt, Ovülo huic,"
quippe quod glutine circumfufum e f t , non-
nulli pili adhaerefcunt ; atque fic omnia tandem
Ovula pilis undique hirfuta evaduntj
ipfa autem Animalcula loco mox memorato
penitus calvefcunt: quod quidem & mirabile
& jucundum vifu eft. Sic e fingulis DE I
. Operibus quidquam addifcere, & aliquid attentarne
dignum haurire nobis datur : D EU S nam*-
que it per omnes tèrrasque, tra£tusque ma-
ris, coelumque profundum.
Quodfi in Favo feniel incubata füit Progenies;
tünc in fundo cellulae cereae membra-
nöfum qüoddam textum , five materies evoluita,
animadvertitur, cui Ovulum deinde ad-
haerefcit five adglutinatur.
Neque tarnen Ovulum femper eodem in lo-
*co, id e ft,in fundamento cellulae, defigitur :
verüm quandóque paullo.altius, quandoque iterum
nonnihil profundius ; prout oblique dever-
I gens cellulae cavum varie conftitutum eft ; aut
prout corporis Foemellae pars pofteriorfatis profunde
in hoc cavum poteft immitti. A t Ovu-
a tarnen conftanter fuper oblique devergente
cellulae fundamento collocata funt ; quamvis
aud femper aeque ad perpendiculum erefta
ftent,
temerken, dat häafi alle de foorten van Infetten
haare Eyeren foo vaß kleeven, als f e die uytleg-
gen; waar van ik er verfcheide die feer raar fyn
kan vertoonen. Als onder anderen de Ringeyer en,
in de takken der Boomen gelymt. Eenige Eyeren
die als in. fchuym opgtßooten fy n : ändere die
met hayr heel ruyg bekleet fyn , ende foo voorts*
Omtrent de Eyeren die met hayr bekleet fyn, is
dit aantemerken ,dat de Kapellekens, die haare Eye-
ren alfoo bekleeden, het felve hayr agter aan haar
lichaam in de ronte. geplaatß hebben; waar door
ieder reis, als fe een Eykqn komen te leggen, daar
dan een weinig hayr, alfoo fy met lym overflort
fyn, komt aante kleeven , waar door dan eynde-
lyk alle de Eyeren met hayr gans befet worden ; •
ende de Dierkens foo vervolgens, die worden
dan op de gefeide plaatfe heel kaalhayrig, dat ver*
wonderlyk ende vermaakelyk aanteßen is ; want
alle GODS werken moeten ons iets leeren, ende tot
opmerking wyfen: namentlyk dat GOD door de ge-
heele aarde, zee en hoogen hemel.gaat,
Wanneer in het Honingraad eens broetfel geweeß
is , foo is ’er als dan een vließg fpintfel, o f uyt*-
braakfel op den gront van het Waffehkamerken te
bemerken, daar het Eyken als dan opgekleeft, ofte
opgelymt wort.
Het Eyken en Wort niet altyt op defelve plaats
in het Huysken, ofte op het fondamenti van het
felve gef e t, maar dan wat hoger, dan weer wat
laager, na de fchuyns neergaande diepte van het
Huysken is; ofie dat het lighaam van het Wyfken
van agteren in het felve diep genoeg kan in-
gaan. Egt er foo flaan de Eyeren altyt op het fchuyns
neerhangent fondament van het Huysken. Hoewel
evenwel niet altyt regt over eynd, maarfomtyts regier,
fomtyds weerfchuynfer.Warit hetfondament gaat wo-
H h hh h ter*