c. Ipfa Vcfica Atramentum continens.
d.d. Ovarium.
e. Du&us , per quern O va ekcetnüntüh .
/ . T r ia Ova. g g- Corpora duo glandulbla. h. P ir s peculiaris* humorem rubellum continens.
i. <«. sB,ranchiae in fitu naturali.
T A B . LitL Explicatio.
Semina Filiéis demonilrata.
Fig. I.
Tars Fviii Filic is, und cum fitii
Tuberculis.
a. a. Incilum Folium Filicis Maris Dodonaei,
plumam Avis referens.
h.b. Tubercula Folii Filicis, compofita ex pau-
cis quibusdam foliolis, multisque Siliquis, fiv
e Follieulis, verum Filicis Temen continen-
tibus*
Fig. n .
Quinqué ejusmodi Siliquae five Folliculi,
nativa mdgnitudine , diverfifque
modis refraejentatae.
e.c.e. f r e s F o llicu li, quorum Cauliculus vel
Petiolus (implex eft.
á. Folliculus Cauliculö bipartito.
e.e.e. L o cu s , quo Petiolus, coronalis iriftar &
contra&i funiculi, Folliculum ambit, arque
circumcludit.
' f i f . Modus; quo Folliculus utroque Funiculi
latere protuberans cernitur.
g. Folliculas in medio circumferentiae Funiculi
coronalis fitusjubi fimullocusindiCatur,
quo Folliculus incipit dchifcére.
h.b. Funiculus ekftica quadam vi ad reftam
lineam reduftus.
t.i.i.i. Folliculus in duas partes fífíus> ita ut
fingulae partes, feorfim nunc conftitutae,
qüatuor veluti calyces cavos repraefentent.
/. Membrana FolHculi adaperta, & fupra Fu-
niculum coronalcm reflexa : ut ideo Grana
in fitu nativo confpici poflint. Hand tamen,
nifi cafu fortuito, regularisadeo hujufceF o lliculi
apertio obtineri poteft.
íig . I I I .
Semen.
k. Quinqué Semina ex quadraginta & uno, quae
intra Folliculum reperi, auctä quam máxime
Tuperficie exhibita.
F I N I S
c. Het. Inktblaasken zelfs.
d.d. D*e Eyerftok. p.
e. De Pyp, waar door f. de Eyeren uytgelooß wordek Drie Eyeren. g .g . fweeklieragtige lighamen.
h . Een hyfonder Deel, een rode vogt infig bevattende’
i. i. De Kuwen op haar natuurlyke plaats*
T A B . L I 1 1 . V e r k la a r t .
D e S u a d e n d e r V a a r e n a a n g e to o n t .
Fig. i.
Eeii gfedeelte vän lietblad der Vaaren,
met fyne Wratkens.
a. ä. Hetgekerfde bladt, dat als depluym van een Vogel
is , van de Männekens Vaaren van Dodöneus.
b. b. De Wratkens op het Vaaren-blad, deivelke be-
fiaan uyt weynige blaadkens, en veele Schellen of
Blaasjes, die het viaare Saat der Vaaren in haar
beßuyten.
Fig. it.
Vyf van defe Schellen of Blaasjes in het
groot, en op verfcheide maniereii
afgebeelt.
c.c.c. Drie Blaasjes, Ivaar tan Isst SUelkest o f
Voetje enkel is.
d. Een blaasje, waar van de Steel in twee "Takken
verdeelt luori.
e.e.C. De plaats, däar de Steel, als een kroon b f
famengetrokke koordje, bet Blaasje dat daar in
f, .beßooten is ornloopt. f. De manier, hoe dit Blaasje am weerfyden pan
het koordeke uytpuylende te fien is.
g. Het Blaasje midden in de omtrek van het ge-
kroond Strengeke geplaafi, aluoaar ook de plaats
adngeweefen wort, aliuaar het fig opent.
h. h. D it Strengeke tot een regte linie door eene vee-
rige kragt uytgefpannen.
i i . i . i . Het Strengeke in twee deelen open gefplee-
ten9 en yder deel m een affonderlyke plaats vertonende
, als vier bolle kelken.
1. Het Vlies van het Blaasje geopent, en agter over
het Kroon-Strengeke heengebogen: foo dat men de
Suaden in fyn natuurlyke plaatfe fien kan. Maar
dit gebeurt niet als toevalligy wanneer men by
toeval dit deel foo regulier körnt te openen.
Fig. m .
Het Saad.
k. V y f Saaden van de eenenveertig Greinen in het
Blaasje gevonden, beel in U groot uytgebeelt.
E i N D E
Explication« Tabularum. VandeVerklaaringenderTafemlen.
mmm