e. Dentatum tuber, circa Naficornu finem ex-
furgcns, cujus medium infuper divifum &
fi ffu m eft : quod tamen heic videri non po-
t c ft, quia a latere delineatum eft objedtum.
f . OsPe ftoris .
g.g. Duae extantes, acuminatae, Furca e, feu
Dentes offis Pedtoris, quorum refpedtu hoc
animal Elephanti aflimilo.
b. Opercula, quae Alas tegunt.
i. Alter articulus Crurum.
k. Tertius articulus.
/. Quartus articulus, five Pes, iuis cum arti-
culis, pilis & unguibus.
Quandoquidem autem omnes hae partes de
folida materie corneo-oflea fabrefa&ae funt ;
hinc mufculi intra ipfas ccncluduntur : uti
contra in Hominibus & Quadrupedibus offa
intra carnem conllituta funt. Scarabaeus hie
nigerrimus eft, 8c corufcans, inftar ligni E-
beni laevigati: unde elegans exhibct ipedla-
culum} praecipue quoniam tono ejus infuper
rubicundi quidpiam immitcetur. .
Fig. iv.
Tertia Naficornis Jpecies.
a. Oculus alterius lateris.
b. Cornuum alterum.
c. Naficornu.
d.d. O s pectoris fuis cum extantiis.
e.e. Alarum Vaginae.
Colo r omnium harumce partium grileus
eft ; qui quidem inde nafcitur, quoniam in-
finitus numerus fubtiliflimorum pilorum eas
obfidet. Attamen Naficornu 8c extantiae
pedtoris hifce pilis carent. Caeterum mate-
riae offco-corneae folum, cui hi pili infi-
d en t,- nigrum eft. Corneum Os pedum quoque
ita le habet ; at pili iuper eo magis ab
invicem difperii haerent.
Fig. v.
Os *P efforts quartae Jfeciei Naficornis
a. Ornamenta quaedam, in corneo offe pedto-
ris exarata.
b. Oflìs pedtoris crallà expanfio.
c. Obtufi.duo Apices ejus.
d. P ili nonnulli, colloca ti, qua caput cum
Thorace articulatur, facientes ad taciliorem
rotationem.
e. Cranii quaedam extantiae.
f . Naficornu cum fuis dentibus.
g. Cornu 8c Oculus unius lateris.
Fig. v i.
Quinta Jpecies Naficornis.
a. Oculus.
b. Naficornu incurvum, obtufum, c Cranio
extans.
g. Offis Pedtoris proceffus primus.
d. Alter.
e. Tcre.
Een Tandige bogt, die omtrent bet eynde der
felvete fien is, en die op fyn midden mg verdeelt
is en ge/pleoten, dat men hier niet J e t , alfoo fy
op fy aßgekeelt is.
f . Het Borßbeen.
g .g . Detweeuytßekendefpitfevorken, of fanden
van het Borßbeen, Waar door ik hem by een £-
lephant gelyk.
h. De Schalen die de Vleugelen bedekken.
i. Het tweede lit der Beenen.
k . Het der de lit. '
1. Het. vier de lit ofde Voet, met fyn articulatien
hayrkensy ende nagelen.
Alfoo nu alle deefe de eien vaß hoornbeen fyn
foo worden de Spieren daar binnen in opgeßoo-
ten, gelykerwys in de Menfchen en de viervoeti-
ge Dieren de beendeten binnen in het vleefcb
heel contrarie geplaatß fyn. Defe Schalbyter is
van couleur ganfeh fwart, en glimmern, als ge-
polyß Ebben-bouty dat cierelyk ßaaty alfoo daar
nog een Jpecie van rootverwigheyd ßg in de
glans vertoont.
Fig. iv.
De derde foort der Neushoorn.
a. Het Oog aan de eene fyde.
b. Een van de Hoornen.
c. D e Neushoorn. d. d. Het Borßbeen met fyne uytßeekfelen.
c. e. D e Schalen der Vleugelen.
D e couleur van alle defe deelen is gryst het
geenjyn oorfpronk neemt, uyt een oneyndig getal
Jubtiele fyne hayrkens, daar fy meede befet fyn.
Eyenwel fyn de Neushoorn, en de uytßeekfelen
van de Borfi, daar van verfeboont*, anderfins
is de gront van het hoornbeen, daar deefe hayr-
kens op fiaany fwarty gelyk ook bet hoornbeen
der Vieten isy daar de hayr kens wat ivyder van
een verfpreyt op geplaatß fyn.
Fig. vi.
Het Borftbeen van de vierde foort der
Neushoorn.
a. Eenige cieragten, op het hoornbeen der Borfi.
b. Het dikke uytfpanfel van dit hoornbeen.
c . Syne twee fiompe Punten.
d. Eenige hayr kens, die geplaafi fyn, daar het
Hooftßg met de Borß articuleert, en waar doör
het gemakkelyker draeyt.
e. Eenige uytßeekfelen van het Bekkeneel.
f. De Neushoorn met fyn Tantkens.
g. Een van de Hoorneny en een van de Oogen aan
eene fyde.
Fig. v i.
De vyfde foort der Neushoorn.
a. Het Oog. .
b. De kromme ßompe Neushoorn op 7 Bekkeneel.
c . Het eerße uytßeekfel van 7 Borßbeen. d. Het tweede. BMP
c. Het
e. Tertius. Omnia haec ab uno tantum latere
heic exhibentur.
f Exiguus quidam margo prominulus, infle-
xus, qui totum Pedtoris os ambit, atque in
omnibus Naficornibus invenitur. Porro in-
feme, ante marginem mododidtum, illa ornamenta
Offis cornei ccrnuntur, quae pilis
difperns m animali obfita iunt.
g.g. Alter Crurum articulus, quorum reliqua
pars heic non delineata e li; quum fatis ex a-
lns nguris innotefcat.
Fig. v i i.
Pars Cordis Scarabaei Naficornis, Bel■
g ir i .
a. a . Loca quaedam Cordis latiora.
b. b. Loca Cordis contradtiora.
Fig. v i l i , & ix.
Genitalia Naficornis marts.
e. Pars corneo-oflea Penis-Naficornis, quae
voluti praeputium aut vagina Penis eft.
b. Duo Officula cornea, five Unguiculi Penis,
quorum ope Mafculus fefe in Vulvam Foe-
mellae, in c o i tu , defigit.
c. Pars Penis craffa, ncrvea.
11. Corpus five radix Penis* t.e. Vaia femen deferenti«,' in medio dilatata.
/./. Tefticulus alter penitus explicatus; ut t o - :
tum Vas tefticulare cerni queat.
f. Extremus finis VaiculiTefticularis, cui cae-
cus eft, five exitu caret.
b. Tefticulus alter, in naturali fere fitu confti-
tutus.
i. Extremum caecum Vafis Tefticularis denu-
datum.
kk. Veficulae icminales.
il. Duo fubtiles tubuli crifpati, in quos veficulae
definunt, 8c qui utrinque in fex alios
tubulos difpefcuntur.
Sex utrinque Glandulae elegantiffimae
quae cum duodecim tubulis prioribus con-
junctae funt, fuumque iemen per Veficulas
ieminales ad Pencm devehunt.
»• Superior harum Glandularum pars,fubplana.
"• inferior pars globofa.
^ ,in.fcrius tens globofae partis harumce Glandularum
, ^ magnitudine nonnihil audta deli-
"catum} in quo cerni poteft, quanam ratio-
?e tubulus Veficulae fefe cum ifta parte con-
jnngat. Limpidam haec pars continet mate-
, r>em ieminalem.
?• Subftantia in ambi tu , quae Seminalem ma-
eriem, albo ovi fimilem, continet.
Fig. x.
barium, ejufque fa r te s, in Foemella.
4| ^aPut Foemellae ièparatum.
h. Gula
c. Het der de. D i twort alles maar aan eene íy vertoont.
JJ
f . Kmopfiamdegelooge rant ken, dat het Bor Been
heel omrmgt , en in alle de Neushoornen plaats
heeft. Vaortsfiet men beneeden, bovm dit rant-
ken, die cterogien man het Borftbeen, die met
merfpreyde háyrkens in ’! Icemen be Jet fyn.
g. g. Het tweedejit der yreten, waar van de red
met getekent is , afeo men dat gemegjaam m
äe andere figuuren fien kan.
F ig . v i l .
Een gedeelte van het Hert der Neder-
landfche Neushoorn.
a. a. Eenige plaatfen, daar het gedilateert is..
b . b. De plaatfen, daar het weer gecontraheert wort.
F ig . v i n , en ix.
De Teeldeelen van het Manneken der
Neushoorn.
a. Het hoornbeenìg gedeelte van de Roede der Neushoorn
, dat als de voorhuyt of de fcheede der fe i•
b. Twee Hoornbeenkens o f Nagelkens der Roede
waar mee het Manneken fig in de Schamelheyd
van het fVyfken in de vermenging vaß baakt.
c. Het Senuwagtig en dikke deel der Roede.
d. Het lighaam o f de wortel der Roede.
e .e. A ? Saadheenbrengende Vaten, die in haar
midden gedilateert fyn.
f. f. Het Saadballeken aan de eene fydegeexpliceert-
Joo dat men hét ganfehe Saadbalsvat fien kan.
g- Het uyterfte eynde van het Saadbalsvat, daar het
blint en fonder uytgank is.
h. Het Saadballeken, ten naaßen by op fyn natuur-
lyke plaats.
i. Het uyterße blinde eynde van het Saadbalsvat
ontbloot. ■
k. k. De Saadblaaskens.
1.1. Twee fyne gekronkelde pypkens, daar de Haas-
kens in eyndigeny en die in [es pypkens aan weer~
fyden haar verdeelen.
m. m. Sss feer aardige klier kens aan weer fy den y die
met de twaalf eerße pypkens vereenigt fy n , en
haar Jaat door de Saadblaaskens tot de Roede
voeren.
n. Het bovenße deel van defe Klier kens. dat plat«
agtig is.
o. Het onderße deel dat rondagtig is.
p. De onderße fyde van bet klootagtige deel defer
Klier kens, Wat groter getekent: waar in men
fien kan, op wat wys dat het pypken des blaas-
ken fig daar meede vereenigt. D i t deel bevat
een beider è faadagtige ßof.
q. De fubftantie in de omtrek, die een faadagtige
Stof, als het <wit van een E y , in fig befiuyt.
F ig . x .
De Eieritok,en fyne deelen, in ’tWyfken.
a. Het gefepareerde Hooft man bet fyyfken.
T b . D e