4-88 J O A N N I S S W A M M E R D A M M I I '
feri debent tres Ocelli Angulares, qui heic in àrie particuHire Oogskcns, dcrnlkt dp i t tuyp § |
Tab. X X.
Tig. i. a.
//•
Mafcuio, inter & infra mox memoraros bines
Oculos majores, qua h i , ilbi invicem contigui,
denuo inllar líteraé Y a fe mutuo diver-
guiic, triahgulari forma collocati funt a. In
FoemelliS aèque ac in Apibus vulgaribus, ut
alibi didtum e f t , tres hi Ocelli in alciore Capitis
regione conftituti funt, adeoque duobus
Oculis majoribus accurate interjacent. Verum
de hac re infra adhuc quaedam commemo.
rabò.
Bini majores Oculi dinlidiae quali Iunae figurara
referuht j eo tamen intercedente difcrimine,
qiìod fupefhe iti Capite neqüaquam acuminat
i , fed fubrötundi lint b b ì interim verfus inferiora
r , pròpe Dentea , iterum in acumen coè-
unt, Caeterum lìmiles quali funt fegmento
abfcilfo de maña quadäm plano-rotundä, race-
nìàta, cujlis altèrum latus nonnihil acuminatum
,-atque introrfum linuatum e 11, àltèrum vero
incurvatimi convergit. In fuperiore autem
Capitis regione, five circa Cervicem- acque Dor-
fum , Oculi h i, qua convexi extuberant, utrin-
que fibi mutuo contigui funt i id quod in aliis
binis Apum fpeciebus nequáquam locum habet.
Á t vero iidem , circa Dentes , inferne, qua
rurfus acutiores fiunt c , notabiliter iterum a fe
mutuo utrinque divergunt} quandoquidem in
hac eorum intercapedine tres Ocelli minores,
Antennae heic r e fc iffa e / / , Dentes ita d i f t i ,
nonnullique Pili plumàtiles d , collocati funt.
Porro Oculus uterque Pilis eee confertiflime
obfuus e i l , quos tamen., evitandae confulìo-
nis gratia, nequáquam fuperne, fed tantum ab
uno latere heic repraefento. Pili hi Oculis loco
Superciliorum aut Palpebrarum inferviunt.
A t , quoniam eorum fitus haud examuflim in-
teliigi p o te ll, nifi poltquam tunica Oculorum,
cui , tanquàm b a l i , innituntur, defcripta e li 5
ideb dè Tunica Cornea, in qua Pili illi radican-
tur, nunc prius agam.
Exdma , qua Àpum Oculi gaudent, Tunica
Corfieä e li : qùo qùidem nomine hanc ipfam
Tunìcam paricer in Homine, Quadrupedibus .
Avibus , Pifcibus atque Serpentibus, compella,
runt Au&ores. In Apum tamen Oculo prae-
primis nomen hoc illi Tunicae competic -, qüum
rigore fu o , duritie, flexilitate & claritate, corno
nàtuiam tota, quanta e l i , exprimat. Interim hac
dote iterum Oculus Apum ab Oculo Hominis a-
liorumque Animantium difcrepat, quod, uti Cornea
Tunica in his laevis apparet atque aequa-
bifìter èxpolita, ita contra in Apibus aliisque
omnieen
drieboek hier in de Mannekens geplaatß
iuffchen en ander de gefeide twee groote Oogen, ter
plaatfe daar fe malkander raaken, en als een Y wer
pan een wyken a. In de Wyfkens , ofte 00k in de
gemeene Byen fiaan ( als elders gefegt ) deefe drie
Oogen hooger op bet Hooft, enfyn alfoo regt tuj■
fchen de twee andere grooter Oogen ingeplaatft,
Hier van fcd ik onder nog iets meerder f eggen.
B e u)terlyke figuur van de twee groote Oogen ■
is halve maan wys, dan met dit onderfebeit, da
fe boven op bet Horft niet fpits maar rontagtigfp
bb. Gelyk fe dan weer onder aan c na de Tan>
den fpitsagtig toeloopen : haar vorder, vertonende
als een afgefneede gedeeltevan een platagtig druf
gewys rond,dat aan de eene fyde wat fpitsagtig, en
inwendig ingebogen fynde , aan de andere fydt
krom toeloopt. Nu booven op bet Hooft, ofte om-
trent de Nek en Rüg , daar worden deefe Oogen
met haare ronde bogte van weerfyden malkander
raakende aan een gevoegi ; dat in de andere twee Joei
ten van Byen ganfeh geenplaats en heeft. Vtrderftm
de Oogen van onderen omtrent de Tanden, daar Je
fpits toeloopen c , een groot gedeelte aan weerfyitn
van mälkanderen, alfoo de drie kleene Oogkens, de
Hoomkens die hier afgefneeden fyn f f , de gefeilt
Tanden, endeeenigepluymagtig* Hayrkens d ,daat
tujfchen in geplaatß fyn.
Vorders fyn de Oogen aan weerfydin digt met
Hayrkens e e e befet, die ik om confufie te mydenjnaar |
ter fyden ende niet boven op de Oogen aan een f f
de uytbeelde. Deefe Hayrkens verßrekken de Oogeii
Voor Wynbrauwen o f Oogleeden. Dan alfoo haare
ßtuatie niet v^el en kan begreepen worden, w i
al eer ik bet Wies der Oogen, daar fe haar fonaai
ment op hebben, hebbe befchreeven ; foo fal ik im
van bet Hoornvlies gaan fpreeken, daar deefe hayp
kens op geplaatß fyn.
Het uyterße vlies van de Oogen der Byen Ü
hoornbeenagtig: gelyk het 00k de felve riaam in
Menfch, de viervoetigeDiercn, de Fogelen, de Vif
fchen, en in de Slangen van de Schryvers geglt'
ven is. In de Byen komf het byfonderlyk
naam toe, als geheel en al om fyn ßyfte, hardigJ
heid, buygfaambeid ende doorlucbtigbeid tuet
natuur van Hoornbeen over eenkoniende. Dan $
•onderfebeit heeft het Oog van een Bye tußeben #
Oog van den Menfch ende van de andere Dw®\
dat, .gelyk het Hoornbeen ß g aldaar gldt endeyje,i
gepolyß vertoontdat feg ik dit hier in de B f 1
. tw
tttnnibuS, quae niihi examinare licuit , Infe6Hs,
eadem variis multiplicibusque divifionibus in-
terfe6la fit : quoniam autem iitae divifiones
I globulorum vel fphaerularum prae fe ferunt
I formami hinc faàum e l l, ut fubdlia quaedam
■ atque rapacia ingenia, quae inter illullris Hoo-
I kius referri meretur, crediderint , Infe.6lorum
I Oculum non nifi congeriem effe innumerorum
I Ocellorum, qui feorfim finguli * ratione fabricae
I iiiae, cum nollris alrorumque Animandum Gcu-
■ lis eonveniant : id quod tamen haólenus nus-
I piam, nifi in Cochlea quadam, v id i , quae ab
I uno la'.ere duos monilrabat oculos, diilindlos,
I tribus fmgulos humoribus fuis inftruéìos. Ve-
■ rum ut memoratas Corneaé divifiones paullo
Tab. XX. aGCliratjus exponam 5 notari vélim, eas nequaquam
fphaericas, fed potius hexagònas elle kk: I quamvisnihilominus ipfae maflulae, hifee divi- I fionibus interceptae, fuperna facie penitus globo-
I fae lìnt, adeoque exaftiffime lìmiles obfignatis I Favorum cellulisi utpotequae, pariter fex la-
I teribus circumfcriptae, fimul tamen convexae
I affurgunt, & fuperficieglobofa extuberant, vel
I potius quali fornicatae funt* Interim memo-
■ ratam Corneae conilruélionem multo adhuc ac-
I curatius exprimilnt obcextàe Crabronum do-
I muncùlae: hae enim , uti fex quoque lateribus
I gaudent, ita quam elegantiffime camerate live
I iphaerico texto claufae funt. Oculus itaque'
I Apum & p!erorumque alioruin Infe£lorum per-
■ feftorum, hac ratione confideratus, veri inltar
I reticuli fefe habet : quod quidem omnium ex-
■ quilìdiTime comparet j quando adverfus Sui
■ cem , ; ope microfcopii, examinatur : tunc
■ enim per fphaericas rotunditates tranlpicien-
I ti hexagonae incerfeiliones 5 qùae opaciores
I funt, reticUli formam repraelentant. Ulterius
■ animadvertendiim e li , quod fexangulares
li. iftae divifiones k k Corneae , cothparatione
■ exaclius inllitiita , haud adeo examuflim fimi-
■ les fint Favo obfignaìo: omnes enim lineae,
I quae Favi cellulas alias ab aliis interllinguunt,
■ reélae funt j cum coiitra divifiones hexagonae,
I quae heic in Apum Ornilo occurruntj curvis &
■ lìnuatis lineis intercipiantur. Ad hoc autem ob-
■ tinendum feqiienti utitur adminicùlo fapiends-
■ ima Natura; Corneae himirum Iphaericam
I ìmpertivit convexitatern, cujus ratióne non-
■ «u ae palfim lineae una cuni liiis divifionibus
I * rumPuntur ; fimulque pràetereà divifioriem
■ ^Ua!"vis hexagonam fex aliis hujusmodi divi-
I mmbns mediam qUo } H
■ a gulares hae divifiones fernet óvatas veluti
■ende in alle de ändere In f e firn, die ik gefien hebbe
, met verfeheide ende menigvuldige verdeelìngen
afgedeeltis, welke verdeelìngen, afoofy haar kloots
offpherifch gewys vertoonen , fommige fubtiele
ende gaauwe geeflen, däär onder, den doorlugtigen
Hooke i s , òccafie heeft gegeven Van te gelooven,
àdt het Oog der Infedtcn nict àls ien vergadering
van oneyndige Oogkens was , dewelke ieder dan in
haar particulìer, met de Oogen van ons ende van
die der andere Dierenfouden in haarßruStuur over
een korrien. Dan dit heb ik nog -nooit, als in oen
Slak gefien, die aän eene fy de twee dißintte Oogen
had, met haare drie vogtigbeeden in ieder.- Maar
om wat difiinäer van de gefeide verdeelingeii
van hét Hòornvlies te fpreeken, Zoo zal ik zeg-
gen, dat ze in haare verdeelìngen niet fpherifeh |
maarfes hoekigfyn k k , hoewelfe egt er van bove-
nen geheel rond ttìè loopen, ende alfoo feer net over
een können met het toegefegelt Hooningraat ; dat
00k feshoekig fynde, in fyn verdeelìngen meede ront-
agtig opgaande is, inde globeus uytpuyknde oftè
anders op die wyfe als overweift. Evenwcl, fok
komt de gefeide firuttuur van het Hoomvlies, nog
veel netter over een mit di toegefpome huyskens der
Horfels, die meede fe i hoekig fy n , ende feer aari-
dig rond o f fpherifch gewys toegefponnett. Soo
dat dan het Oog van de Byen, ende van de meefie
andere volkome In f eiten , op deefe wyfe geconfide.i
reert fynde, als een waaragtig rietteken ß g voor
doet ; het welke feg als dan het volmadkß vertoont,
wdnncer het tegens het ligt met een vergrootglai
befteriword. Want als dan fietmén döor de fpherif ehe
rontheeden been , tn de fes hoekige verdeelìngen , die
donkerde'r fyn , vertonén een netken. Nog moei
min aan merken, dat deefe fe s hoèkigè verdeelingeii
k k van het Hoornvlies, in een nauwe vergeh-
kìnge genomen, niet met het toegèfegelt Honingraat
foo juifi over ein komen ; 'Want alle de linien , die
de cellekens van het een tot het andere huysken aldaar
maaken, diè fyn regt, daar in tegehdeßl de
feshoekige verdeelìngen hier op Bet oog van de Bye,
tußeben kromme ende geboogèn linien ingeVoegt Jym
Het Welke de alwyfe Natuur tè weeg bringt, do or
middel van het Hoomvlies ein fpherifche bogt te
géven, foo dat hier en, daar eenige linien met haare
Verdeelìngen koìnen te cyndigin , endan egter ieder
feshoekige verdeelingè, nog binnen fes andere in tg
plaatfen- k k ; het welk dan deefe fes hoekige- verdee»
I I h h h h h 2 im