Tab. XX.
FiS- .
ceeeib.
[ lingen ovaal o f •boogs gewys op het Hoornvlks
1 doetfiaan, gelykik dit eenigfins tujjen de voorge.
' fielde letteren c e e e b b heb uytgebeelt. Hoe ider
I ¡es hoekige verdeelinge tujfchen fe s anderen in
fiaat, flet men in 't gröot by de letteren klc. Sinn-
ntige liefhebbei's, die ik dit vertoonde , die :dog
ten uyt de firuStuur der Oogen de reeden ■te hin-
nen vinden, waarom de Byen haar buyskbns fes
hoekig maakt en, namelyk, om dat fy door ¡es hoe- |
kige Oogen Jagen. Dan foo fabuleert men, ah
men de gronden der.faken niet kent| en.fyne inbeel-
dingen volgt, ‘even al eens, o f >wy ook ronde h f
Jen behoorden te’timmeren | dm dät onfe Oogty
pclrontis. Hoe veel Verdeelingen m datier in
het Hooornvlies van de Bye fyn , dat en hebii-
nooit getelt, en ikfou -daar ook geen middel tot
weeten, als met het Oog o f het Hoornvlies inkke-
ne ßukskens te fnyden, ende de yerdeelingen daar
in dan onder een vergrootglas te teilen; rekerien-
de daar na twee doorgefneedene verdeelingen m
uti vel arcuatas fuper Cornea exhibean:: quenr-
admodum adpoiìtas inter literas t e e e b b aliquate-
nus delineavi. Quomodo autem quaelibet divifio ;
hexagona fex aliis in ambitu ílipata f ic , fub li-
teris kk magnitudine au&a licet confpicere.
Curiofi quidam, •quibus ifthaec demonftrabam,
opinabantur, quod in Oculorum fabrica radones
poíTmt inv enid , cur Apes cellulas fuas
faciant hexagonas : fcilicet fiquidem per Oeu-
los hexágonos vifum exerceant. En ! Quous-
que fiélionibus abripianiur , íiquándo , rerum
fundamenta ignorantes , noftram phant'aíiam
fequimur ducem! Quali vero & nos nonnili
rotundas domos deberemus aedificare, quia rotunda
pupilla gaudemus. Quotnam dentur in
Cornea Apis divifiones , nunquam numeravi;
nec novi edam id faciendi modum : nifi quod
Oculum quis Vel Corneam in minutas partículas
confcindere, harumque dein divifiones ftiicro-
fcopii interventu figiilatim numerare polTet,
animadvertens interim , duas quasvis divifiones
difíe&as pro unica faltem efle réputandas.
Quidquid hujus rei fit , accuratiflimus Hookius
in Oculo Libellae, vel Perlae Moufeti, quam
ipfe vernáculo fuo idiomate vocat Dragonfleis,
nos vero iñ Belgio Romboud, Puyftebyter,
Naeyef & Glafefchryver adpellamus, decem &
quatuor millia ejusmodi interfeélionum numerav
i : qui numeras fané ingens eft. Accedit autem,
quod hae divifiones tam nitidae, tam regulares
, tantaque arte elaboratae finí ; ut hu-
manum quodvis ardficium, licei fummá, qua
p a re ti, induílria confe6lum, infinitis parafan-
gis poít fe relinquant. Verum ecqüid e f t ,
quod quis ab humana debilitate effici pofle exi-
ftimet? Cum haec ne feparare quidem five
dividere valeat ea , quae Natura per lufum faltem
conftruxit. En ! Haec eft forma externa
hujuscc plusquam ftupendae Corneae Tuni-
cae.
Quantum ad internam Corneae fabricam ad-
tinet : totidem in foveolas hexagonas, five rotunda
een. Wat er van is, de naukeurige Hooke j hetfi
in de Rombout van Moufet, die hy in fyn moe-
dertaal Dragonfleis noemt, ende wy Rmbrni-,
Puyftebyter, Nayer ende Glafefchryver heeten,
veertien duyfent verdeelingen getelt, dat feM f
een groot getal is; behalven nog dät deefe verdtfi
lingen, foo n e t , foo regulier , ende foo künftig
fyn., dat fe alle menfehelyke konfl , ook met ife
uyterfle pogingen gemaakt; duyfent ende duyfeifr
maal overtrefj'en: en wat föu ook de menfehebfl
fluakheid maaken, deivelke fe lfs niet en kan fchef
den o f verdeelen, dat de Natuur al fpelende gernaaki
heeft. Siet dit is dan foo de uyterlyke geJ “
van dat meer als wonderbarelyke Hoornvlies.
quafi cochlearia,interior ejus fiiperficies
eft d ivifa,inquot fphaeras hexagonas exterior
velutí geometrice diíiin&a cernitun Qüodfi
jam ifthaec Cornea , luci obverfa, diótum in
tnodum, ope microfcopii fpe&atur ; tune de-
mum pulchre obfervarí poteft verum ejus reti
culum héxagonum: quum ertim C o rn ea , qua
parte in fphaerulas ex cavatur, pellacidiílima
jfit & tenuifíima-, a t , qua interfería e í i , nota-
biliter majore gaudeat craífitie ; hinc fit , ut
folae quali interfeélioiies tanturn tranípieienti
Wat de flruttuur van het Hoornvlies inwendig
belangtaldaar is fy in foo veel feshoekige bullt"
kens o f ronde lepelkens verdeelt, als fe uytwedg
in foo veel fe s hoekige fpheren geometrifcb 0 -
perkt is. Als men nu het Hoornvlies op de gefir1
wys met een vergrootglas teegens het ligt befiet, r
bemerkt men eerflte regt, dit waaragtig fe* ¥ ‘
kige netteken , het welke komt , door dien bet bet
doorlugtig 'ende feer dun fynde , daar hetfpbei1P
is, en merkelyk dikker wezende , daar het ver te
i s , dat dan die verdeelingen puur alleen haar pb)
nen te vertoonen; dat de wäre reden i s , wäaßß
het f ig , als een open feshoekig en getraliet-dj/
videantur apparerei atque haec eft vera ratio,
ob qüam Cornea fefe tum temporis* inftar reticu-
li hexagonis feneftellis pervii, exhibeat. Atta-
menhaud eadem femper ejus eft facies } fed
quandoque in trigonas «St quadrangulas faltem
figuras diftin£la apparet : quae quidem diverfi-
tas varietati reflexión um , quas radii lucis non-
nunquamintranfitu producunt,adferibenda venie.
Id vero praeprimis obtinet, quando Corneae*
divifionum anguli haud omnes microfco-
pio dire6te oppofitifunt: tune enim una tan-
tummodo convexitatum pars eolluftratur j altera
vero minime ; fieque falfi anguli exhiben-
tuh Caeterum quaecunque propemodum cava
corpora, fl adverfus lucem confpiciüntur ,
quaadoque globofa aut rotundo^convexa vifui
noftro comparent : quod quidem caelati Acha-
tae potillimum demonftrant. Quapropter fum-
ma opus eft circumfpeólione in traftandis mi-
crofeopiis, n e , quod nonnullis hoc in negotio
evenit, a nobismet ipfis decipiamur. Quid-
I nam vero id fit, quod fexangulares iftas in
hoc reticulo producit divifiones * infra expo-
nam. Craflities Corneae Apum fatis notabilis
I e il, atque infignior, ratipne habita magnitu-
dinis, quam in multis aliis Infeilis aeque mi-
tal|xx. nutis : quemadlmodum ex partícula ejus qua-;
dam, fub microfcopio d elinea ti, ad Kt. H l,
aliquatenus conjiCere licet. Inter ha£lenus de-
feriptas divifiones collocati funt illi P ili, qiios
ante dixi fuper oculo obfervari. Firmiflime ii
quidem Corneae huicTunicae infiguhtur;quum
eam fimiliter, ac capilli noftrameutem, penitus
totam perforenti Acuminati autem afiurgunt,
& vel triplo quadruplove funt longiores diametro
fingularis cujusdam divifionis hexagonae :
fabricä fetas aemulantur, figuráqiie gaudent
tereti, infra crafliore, fupra acutiore. Satis
etiam ingens eft eorurn numerus ; quan-
quam divifionum liümero inferior : interim
tarnen adeo denfe confiti funt ; ut fpiffifli-
mam Pilorum Ìylvàm, quali abiegnam, fu-
per oculo videantur conftituefe : quemad-
kee. niodum fub lit. e e e quodammodo cefnere fi-
c e t , ubi eos faltem in ambitu divifionum O-
culi repraefentavi : quae vero praeterea in eadem
icone exhibentur divifiones, minore tantum
atque determinato numero ame delineatae
funt; cum revera maximus fit earum nume-
xus, mihique haélenus nondum cognitus; Cre-
diderim tandem,Pilos hoíce eum praeprimis in
finem huc defixos effe, quo Oculum contra
eafum atque illifum muniant, pulvifeulos illa-
% i:
ken voordoet. Dan egter foo vertoont het fig niet
altyt op die wys, maar ook fomtyts drie en vier-
hoekig , het welk komt, door dien het ligt in fyn
door paffeeren verfcheide reflexien fomtyts maakt,
namelyk wanneer de verdeelingen van het Hoornvlies
met alle haar hocken, regt tegens het vergrootglas
gefielt fyn : want als dan foo wort het
'eene gedeelte van haar globeusheid maar verligt,
ende het andere gedeelte niet , dat dan valfche hoe-
ken maakt. Anders foo vertoonen haar wel fom
tyts alle holle dingen, wanneer fe tegens het ligt
befien worden, bol o f rond verheeven aan ons gefigt;
dat voomamelyk in de uitgegraveerde Agaat fieenen
te zien is, waarommen dan feer voorfigtigmetver-
grootglaafen moet om gaan , om fig felfs niet te
bedriegen, als eenige ook haar hier omtrent gedaan
hebben. Wat nu deefe fe s hoekige verdeelingen
in dit netteken eygentlyk maakt, dat fa l ik onder
feggen. De dikte nu van dit Hoornvlies is al
redelyk aanmerkelyk in de Byen , ende meerder na
proportie,als in veele andere InfeSten van die kleen-
te , als by 111 in een ftuksken, maar door het
vergrootglas getekent, eenigfins kan afgenoomen worden.
Tujfchen de gefeide verdeelingen in is ’t f
dat de haayrkens, daar ik van gefegt hebbe , die
op het Oog te fienfyn, haar plaatfe hebben ; de- '
felve fyn feer vafi op dit Vlies geplaatfi, want fe
het van de eene tot de andere fyde door gaan ,
even als de hayren onfes hoofts het vel doen. Haar
fetuatie is fpits opgaande, ende haar grootte wel
drie o f vier maal langer,als een enkele fe s hoekige
verdeeling uytgefirekt is. Haar maakfel is bor-
ßelagtig, haar figuur is ront, onder dikker , bo-
ven fpitfer. Haar getal is vry veel * hoewcl foo
groot niet, als dat van de verdeelingen. Egter foo
fchynt het, o f er een heel digte Maften-bofch van
hayr op het Oog fia a t, als by e e e enigfins te fien
is ,alwaarikfe maar in de tonte van de verdeelingen
des öogs afgebeeld hebbe, zynde vorder de vertoonde
verdeelingen aldaar, niet als een kleen en feker getal,
voor een geheel groot ende my tot nog toe onfieker getal
uytgebeelt. Het gebruyk van deefe häyrkens is ,
foo ik vertremvi, hei Oog tegens vallen ende fioo-
ten te befchemen, de fiofkens a f te weeren, ende
foo fe daar kwamen in te vallen, om foo veel to
gtmakkelyker , door het vryven van haare pluymt-
ge pootkens ( i welk doen de Fliegen ook gemeen is,)
a f te veegen. Soo datfe als deWynbrauwen in de
Byefyni Deefe häyrkens, waar vanik my in ’t
I i i i i i begiti