es.
io»
decae.
1.1. De Oxelßagaders. k. k. De KrofßagaderS.
1.1. De Wervclbeens Slagaders.
m. De Scheyl Slagader. n.n. De Lende Slagader.
o. o. De Slagaders der Saatballen en des Eyerßoks.
p. De Nier Slagaders. • q.q. De Liestakken.
iG.
fit,
s ad
ne
rajeiculi
s fuis
itrei
m'teum
hae-
■'t.
e A-
mo-
Fig. iv.
De Aders der Kikvorfchen.
a a De bovenße Stammen des bolle Aders.
b. De afgefneede Slagaders.
c .c . De Longaders meede afgefneeden.
d .d. Eenige Aders, die naa de deelen der Mont
gaan.
e. e. Andere, die naa bet Hooft gaan.
f. £ Twee, die naa de Spieren van de voorße paar
Beenen gaan.
g.g. Oxet aders.
h.h. Twee conßderabele fakken in de Liefen onder.
bet vel.
i. De St am van de bolle Ader op de Rüg.
k. k. De holle Ader in de Lever.
1. De Scheylader.
m. Nier aders. n. n. De Liesaders.
o.o. De Onderbuyks Ader in Jyn begin dubbeld.
Fig. v.
De beweging van een Spier in de
Kikvorfch.
a. a. De twee Reefen van een Spier, met de vinge-
ren gevat.
b. De neerhangende Senuiv geroert fynde, waar
. door de Spier figfamen trekkende, de twee banden
als te famen irekt.
Fig. V I .
De manier, hoe de Spier fig als verdikt
in fyn famentrekking.
a. Een glafe Pypken, daar de Spier door getrok-
ken is.
b .b . Twee naalden door fyne Peefen geflooken.
c. De Senuw aangeroert:
d.d. Waar door de naalden b .b ., uyt haarplaats
bewogen worden tot d.d. i
e. Soo dat de Spier de glafe Pyp in haar mtdden
door fyn contraßie komt te vullen.
Fig. V I I .
De manier, hoe het Hart in fyn contra-
¿tie minder plaats beilaat.
a. Het Hart fig contraherende, daar bet in een
’ gfofi fpuy* °p de fuy&er i ePlaatß isb.
b. De glafe Spuyt. ,
c. Een droppelken water in het Pypken van die
Spuyt, dat op de contraftie van bet Hart nei
derdaalt. r
d. De plaats in bet Pypken, ■waar by aangewet
fen wert, bee laag bet droppelken c . , als aan
neerwaarts bewogen wort.