b.b. Modus, quo Mafculi Caput capiti Foe-
mellae, hujus inter Oculos, impoiitum eft.
c.c. Auditus Tympanum, externa folummodo
cute inveiti turn.
i . Modus, quo FoemellaOvula fua ejaculatur.
e. M od u s , quo Mafculus fernen fuum fuper
ea effundit.
f . M o d u s , quo O v a in ibrmam orbicularem
confluunt.
Fig. 111»
Ovarium una cum fuis Appendicibus,
fub microfcopio delineatum.
a. a. Ovula minuta. b. Ovula majufcula.
c.d. Ovu la fenfim evanefcentia.
e. Vafa Sanguinea Ovis intertexta.
/ . Ovum perfe&um, quod itidem evanefcet.
Fig. IV.
Racemus Ovorum auffa magnitudine.
a. a. a. Excavatae quaedam membranulae, intra
quas Ovula fita fuere.
b.b. Vafa Racemi ianguifera.
c.c. Truncus maximus Vafis ianguiferi.
No. i. ad iò.
Ovorum lenta incrementa.
1 . Ovum Raninum, recens ejaculatum.
2. Ovum alterius poll ejaculationem diei,
5. Ovum tertiae diei.
4. Ovum quartae d ie i, diverfis quatuor iconi-
bus exprelfum.
f . Ovum diei quintae.
6. Foetus Raninus fcxtae diei.
10. Is ipfe die decima examinatus.
. F iS \ .v: Ranunculus prtmae diet, auffa magni tu-
dine delineatus, Albumine fiso de*
nudatus.
a. a. Sulcus in medio corporis Ranunculi.
b. Veftigìa quaedam maculae flavae, quae in nigra
cute horumce Animalculorum, etiamnum
in O v i habitu conftitutorum, obfervatur.
Fig. vi. .
Ranunculus idem in duas partes
diffraffus.
a. Semilunaris protuberantia, in latere altero,
interno, diffra&i corporis Ranunculi, con-
fpicuaj ubi loci fulctìs profondiflime penetrai.
b. Fovea lemilunaris, cui modo exhibita alterius
lateris diffranti Protuberantia commiflà
fuit.'
c.c. L o cu s , quo fulcus haud admodum profonde
corpus Ranunculi infccat.
d.d. Subftantia corporis Ranunculi, globofa,
diffraéta, granulata.
b. b. De wyfe, foo als het Hooft van bet Manne-
ken9 op het Hooft van het JVyfken * tu(Jeben
haar Oogen geplaatß is.
c. C. De Trommel des Gehoors, die met de uyierlykt
Huyt alleen bekleet vjort.
d. De manier, foo als het fVyfken baar Eyeren.
fchiet.
e. De wyfe, foo als het Manneken fyn Saad daar
op uytftort.
f. De manier, foo als de Eyeren tot een ronde
figuur te famen lopen.
&g- I I I .
De Eyerftök met fyne AänJiangfelS, oü-
der een vergrootglas geteekeüt.
a a. Kleene Eyeren. b. Eyeren die grooter fyn.
,c. d. Eyeren die beginnen te verdwynen.
e. D e ßloeivaten tujfcben de Eyeren inlopende.
f. Een volkomen E y 9 dat meede verdwynen fal.
Fig. i v.
Een bos Eyeren meede in *t groot.
a. a. a. Eenige uytgebolde Vl'teskens , waar in dt
Eyeren ge/eten bebben.
b.b. Dejfelfs ßloetvaten.
c. c . De grootße Slam van het ßloedvat.
No. I . tot IO.
De langfaame aangroejing der Eyeren.
1. Het Vorfchen E y 9 dat even uytgefchoten is.
z . Het Ey op den tweeden dag.
$. Het Ey op den der den dag.
4. Het Ey op den vierden dag9 in vier onderfebey•
de figuuren.
y . Het Ey op den vyfden dag.
6. De Vwfeken Vrugt op den feßen dag.
10. Het felve op den tienden dag.
Fig. v.
Het Vorfchken van den eerften dag in
het groot vertoont, en van fyn
Wit ontbloot.
a.a. De Sleuf in het midden van bet Jighaam van
het Vorfchken.
b. Eenige tekenen Han het geele Vlaksken, dat
men op de fwarte huyt defer Dierkens fie ty als
fy nog in gef alte van Eyeren haar vertonen.
Fig. vi.
Dit Kikvorfchken in twee deelen
doorgebrooken.
a. Een halve maanwyfe uytpuyling9 op de eene en
birmenße fyde van het doorgebrooke lighaam des
Kikvorfchken, en alwaar de ß euf het diepßegaat.
b. Een halve maanwyfe kuyi9 daar de vertoonde
uytpuyling op de andere doorgebrooke fyde ingeßoo-
ten heeft.
c .c . D e plaats9 daar de ß euf op het lighaam van
het Kikvorfchken niet feer diep gaat.
d.d. De klootagtige, . doorgebrooke, engreynagtigt
fubflantievan het lighaam des Kikvorfchken.
Fig. F f