ventu ad filiquam quaridam fuiflent adfixae : ten : maar dit ontdekte men in deefe gemi
nn quod n r ) tarnen t -am o n nonnifi n n n n ì lì ope n n o microfcopii tn ì i ’m f i - n n ì ì dfëfPEPeEP detegere în in n i fit als SI h met m fi t een Pfitl vcrgrootglas.
lifivirvrintirlr,»
hifce Tuberculis licebat.
Poiìquam ifthaec obfervaveram; curiofitate
incitabar ad reliqua, quae mihi praeilo erant,
Tubercula quam accuratiifime esaminanda. E t
fané miraculis fummi Conditoris piena reperie-
bam omnia. Quum enim Tuberculum ejus-
modi,quod a perfezione & magnitudine modo
defcrjpti longe adhuc aberat, medium difleca-
rem; nullam equidem omninoàntus cavitatem ,at
in medio tamen duos memoratorum Phafeo.
lorum, & binos quoque obfervabam Vermicuniet
■ ■ geobferveert fynde 1 foo g a f het my de t,
fieusheid , om heel -naauwkeurig de andere W '
kens te examineeren | die ik-alle van de H i f i
des Scheppers vervult bevond. Want als ik
gewasken in fyn midden door ¡need, dat op |§ j§ |
de perfeMe m g grootte niet had, als ik terflm
gefegt h eb b e;fo o vond ik daar in ganfch m
holligheid , en evenwel foo objerveerde ik in het
midden, twee van de gefeydt? boonkens, en ook Im
Wurmkens die ik te gelyk met het boonken dm
lös , quos fimul cum Phaieolis difcideram : gefneeden had , gelyk ik die wat meer als ¡evens
quemadmodum Icone tantillum ultra nativam S r°otte kotn te vertoonen a ,• dl maar men in het
magnitudinem aufta repraefento % qua bini mi^ en ¡ 1 door gefneede boonkens ßet, en
' - - 8 " ' ™nt om de boonkens fie t men de fubßantie van bet
wratken , dat de inwendige boonkens heel befluyt
gelyk het fa a t van een orange .appelgeheel van
het vlies der felv e omvangen .o f beßooten ¡ § j
lk fa g ook dat de buytenfie korfi van het mäßen
wat drooger en compafter van fubßantie ms en
ook groender van cotileur als het binnenfie, dat ik
a f gebeelt hebbe , als o f daar tuffchen beyden een
feparatie was geweefi, ’t geen nogtans foo in üt
' ß il leeven niet bevonden wort.
a. Tab.
iig.VXIV. difle&i Phafeoli in meditullio f i t i , & circum
eos fubllantia Tuberculi, quaehaud aliter, ac
caro mali Aurantii femina undequaque ambit
atque condnet, intus haerentes Phafeolos quaqua-
verfus circumple&itur , exhibentur.. Videbam
quoque, cruftam Tuberculi externam aridioris
& còmpattioris effe materiei,colorisque viridio-
r is , quàm corpus internum : quod quidem di-
ferimen ita depinxi, ac 11 divortium quoddam
utramque inter fubilantiam fa£lum fuiflet ; quam-
vis id revera in tranquilla hacce vitaneuti-
quam obtineat.'
A t quum dein tertium aperirem Tuberculum,
quod paullo magis proveZum erat; inter-
nam ejus fubftantiam paullatim exarefeere, & a
Phafeolo fecedere animadvertebam. Atque fic
demum efficiebatur , ut Phafeolus intus in occlu-
fo Tuberculo, tanquam intra cavum , haere-
r e t , atque in cavi hujus uno vel alterò latere
tantum fitus cerneretur. Inde itaque liquidiffi-
me tandem addifeebam ,quod tres priores Phafeoli,
quqsin Tuberculi primum a me aperti
cavitate interiore repereram, fimiliter per p ar-1
ticularum evaporationem, modo tarn mire e-
leganti, ibi intus fuerint collocati : prout edam
poitmodum circa omnes Phafeolos, atque T u bercula
hos continentia, id ipfum obtinere ex-
pertus fum. A t quum prima v ice mirabiles
iftas mutationes obfervarem, rationis, ob quam
producantur, ignarus; inenodabile proietto
aenigma in illis inveniebam : quod ipfum &
duobus meis Amicis obtingebat,quorum hono-
rifico confortio tum temporis fruebar ; quando
eum duntaxat in finem iter inftitueramus, ut
Conditoris miracula invicem contemplandi op.
portunitate, delettaremtir.
Multa equidem ejusmodi phaenomeua, quae
Maar als ik nu nog een derde gewasken bam
te openen , dat wat meer geavanceert m s, foo
bevond ik -, dat de binnenße fubßantie daar van
allengskens begon uyt te droogën, en van het boon-
ken a f te wyken ; het geen tc weeg bra# , dat
het boonken als in een holligheid binnen in bet be. :>
ßoote wratken kwam te leggen : waar in men bet
aan de eerie o f aan de andere fyde alleen gcplaatfi
fa g . Soo dat ik hier üyt f eine maal änderte#
wierd, dat de drie eerfie boonkens, die ik in de
binnenße holte van het eerfi geopende wratken
gevonden had, daar van gelyken door een uyldam’
ping van deelen, op foo een wonder fraaye mamer
waaren in geplaatß geworden. Gelyk ik nader-
hand ook bevond, dat het felve ómtrent alle de
boonkens ende de wrat kens, daar fe in laagenjoo
g e f chiede. Maar doe ik dit de eerfie maal jag,
fonder de reederi deefer raare veranderingen tc weiten
, foo was het my een onoplojfelyk raatjd,
gelyk ook aan die tweè vrienden gebeurde, dit ik
de eer had te vergefelfchappen j om ons met e
wonderen van den Scbepper te ander houden, d
alleen de oorfaak van onfe reys was.
Men ß e t in de Natuur diergelyke ^ndin,.!t
modo expofids reipqndent, in rerum Natura
animadvertimus. Semina Pomorum .& Piro-
rum, intra fru&uüm carnem recondita 9 firnißter,
pedetentim , fuis ab operiraentis & ca-
•jicibus abfeedunt ; ut deinde-libera in his ja*
ceanr» Idem etiam circa ficcefcentes Avella-
uarum nueleos obtinet : quin & circa ipfam
Avellanam, quae tandem a Calice fuo fernet
feparat. At vero in Tuberculo, de quo agi-
mus,idinfuper fingulare prorfus occurrit,quod
Phafeolus, quiintus abfceflerat, vivum adhuc
Vermiculum, intra f e , in cavitate fua, inclu-
fum condnueric.
Quando Phafeoli il li , ob evaporationem &
excavationem fubfiantiae Tuberculi, recends-
fime modo abfceflerunt ; tunc cìrcumferentia
eorum nonnihil afpera e li & inaequalis : quae
tamen, paullatim arefeendo, tandem aequatur
atque laevis evadic. Interim microfcopii ope
nihiloininu? afpera illa fcabrities in Phafeoli
j fuperficie deinceps femper adhuc conipici po-
teìtg: quemadmodum etiam locus, quo Phafeolus
ifte nutrimend & incrementi fui mate-
riem haufit,nunquam deletur ; fed exiguae inilar
i. cicatriculae usque ipeélandum fefe praebet h.
Phafeoli iftius fubilantia principio mollicula
eli; pollea vero induratur & exarefeit, Ipadi-
ceo-rubrum induens colorem, quem deinceps
nunquam amplius commutat. Unde perquam
elegans nafeitur ipeólaeulum , fi quis Phafeo-
lum intus in cavo viridis Tuberculi edamnum
colloeatum contuetur. Phafeolus, demum ex-
ficcatuB, compage fatis firma & forti gaudet,
crulìaeque & duridei fuae radone Caftaneae
nucis corrici haud abfimilis e il ; praeterquam
quod hie craffior fit. Omnes autem iili Phafeoli
magnitudine nequaquam inter le conve-
niuntj quemadmodum & Vermiculi, intra eos
cpncliifi, haud omnes aeque magni elle obler*
vantur.
Phafeolorum quoque , unum intra Tuberculum
contentorum , numerus admodum varius
eli- Quando enim Tubercula fimplicia funt,
Phafeolus quilibet fingularem fuam cavitatem in
lls occllPat:at contrarium obtinet, ficubi duplica
aut compofita fuerint Tubercula. Interim
quandoque etiam confpicitur, quod , quamvis
ina vel quatuor Tubercula inter fe mutuo con-
crevennt fingU|j tamen eorum Phafeoli, pe-
ari lua domuncula conclufi, interventu dia-
c rap^at'S a ^nvicem feparentur. Lo cus,
ai afeoIus *ntra Tuberculum infidet, pie-'
m<^ue ^umidulus eli & fubmadefeens ; quo
fit,
hier, meede over eenftemmen : toant Je faden der
Appelen ende Peeren , die wyken meede metter tyt
binnen in de wagten van haare heileetfekn en
H H B B f l l i ! B l kamen te leggen.
D tt felv e ß e t men ook omtrent de opdrogende hiu
ten van de Haas-neuten: en ook omtrent de f W -
neut felv e, die eyndelyk uyt fy n kelk wykt. Maar
dit ts albter heel wat hyfonders, dat dit afgeweeke
boonken binnen in fig nog een levendig Wurmten
in fyn holligheid beßooten had.
Wanmcr detfe boonkens in het hegin , eerßelyk
door de uyt dampende en hol werdende fubßantii
van het wratken a f wyken, foo fyn fe in haar
omtrek een wynig rouw ende on effen , maar a l.
foo die meede met ter tyt op droogt, foo worden fy
gladt ende egaal: egter foo kan men nog altyt
met het vergrootglas deefe rouwe mtffenheedcn
op het boonken bemerkeng, gelyk ook de plaats,
waar door het voetfel tot fyn aangroeying ende
aanwajfmg op geklommen is ; die daar als een
kleen litteken over hlyft h.
D e fubßantie van dit boonken is week in fyn
begintfel, daar naa wort het harder en op ge-
droogt, en het verirygt een caßanie roode couleur,
die het altyt behout, dat feer fraay jia a t , als
men het binnen in de holte van het groene wrat.
km aan fchmwt. H et boonken das op gedroogl
fynde, is redelyk vaß en fterk van maakfcl, ko.
mende in fyn fch il ende hardte niet iwalyk tver
een met die van een caßanie, die alleen dikker is,
siile deefe boonkens fyn ook niet ev en groot, gelyk
ook de Wurmkens, die daar in op geßootm fyn
niet van een en de felv e grootte bevonden worden.
Het getal der boonkens in een gewasken ver.
fcheelt ook v e e l, warn als de gewaskens enkelt
fyn , foo heeft ieder boonken daar in fyn hyfcmde~
re holligheid, dat contraric i s , als de wratkens
dubbelt o f gecomponeert fy n . En fomtyts ß e t men
weer, dat drie a vier wratkens aan een Waffen,
en dat dan nogtans ieder boonken in fyn byfonder
huysken, met een door gaande middelfchot van de
andere a f gefchooten wort. De plaats, daar het
boonken in het gewasken le y t, is meeßen tyt vog-
tig ende natagtig, waar Joor het belct Word, oni
van de eene plaats tot de. andere te rollen. Ook
verßheelen felfs de, holligheeden van de wratkens
H h h h h h b h h z in