ÿ ô 5 '
ietius ilium Erucis marinis adnumerat : quarum
tamen fimilitudinem in eo penitus nullam anim-
adTerto. Quapropter finem nunc hiftoriae huic
impono, quam tempore commodiore, fiquan-
do data mihi fuerit opportunitas, porro perte-
x cre conabor.
Tab. LID.
F ig . I. a a.
F ï N I S.
t l i j lm a e Pbyfali.
Ö Ë
f i l i g e m a r e
d o d o n a e i
dissertatio efistolaris.
Reétè, V ir Excellentiflime j ex iftimas,'Fi-
licis Grana a me primum inventa effe : qua
de re curiofiflimam hancce obfervationem.una
cumlconibus eo pertinentibus.Tibi nunc obla-
tum eo. Quodfi hoc tempore vigentem acquirere
Jieeret Filicem, cujus folia nec marcuiflent,
nec defluxiflent, longe T ib i plura de eâ me-
moraturus eiTcm. Verum, diffsrens haec in
aliudtempus, hanc tamen interea tecum ob-
fervationem , quae nonnili aridam circa her-
t am a me capta e f t , communico. Caeteroquin
aliquot jam înde prdeterieriint anni, quod, T u bercula,
extimam foliorum Filicis faciem oc-
cupantia, cafii fortuito examinans, Folliculos
in iis detexi, verum continentes Semen Filicis,
a mulds celeberrimisque haftenus Auäoribus
negatum. F t quamvis nonnulliid nequaquam ne-
g e n t , haud tamen ei demonllrando, fuisque
hinc adverfariis convincendis, pares font.
Filix Mas Dodonaei planta eft adeo trita dt-
que nota omnibus; nt earn defcribete foperva-
Caneum autumem. Quapropter fimplicem dan-
taxat ejus figuram a a , Tubercula fimul, quae
ipfius foliis inftdent l b , repraefentantem , heiç
exhibeo. Tubercula ifthaec, quae Auctoruin
negligentia ac infcitia congeriem fobtilium pul-
vifculorum atque fordium adpellat, contra ftru-
éluram exhibent longé mirabiliffimam, quae Un-
quam a mente humana eomprehendi queat,
& eousque ftupendum oftendunt artificium, or-
dinem, Providentiam, ac Sapientiam DEI ;
ut Is infignius aliud fpecimen miferis nobis
.inortalibus ante oculos ponere vix potuerit.
Quodhet
my fihyrit, ander de EgMJfen te hmm
plaatfi worden. Rondeletius fielt bet ander dt
Zee-Rupfin, maar ik fie daartoe de minfie Mi.
leenis niet. JVaarom ik äan defe verhandelmg fil
befiuyten, am die op een hehmmer tyt te benattm
als de occaficfal morvallen.
E Y N D E
Van de Hiftorie der Fluweele Eeeflak.
BRIEFSWYSE VERHANDELING
V A N H E T
v a r e n -kruyd
m a n n e k e n
v a n D O D O N E U S ,
myn Heer,
Gy obrdeelt heel viel, dat ik de greyhtn det
Varen uytgevonden heb, waar van ik UEi,
deefe nevensgaande feer curieufe obferoatie, neffeni
de figutiren daar toe bootende, kom te prefentem.
Indien.men tegenswoordig dit kruyt in fynperfeüie
kon hebben, en dat de Bladeren daar Vdn tiiet w-
dort en afgevallen waaren, ik fou U Ed. dm vrj
meer van kunnen feggen, het geen ik dan tot op
een ander tyt uyifieile. ¿>ynde deefe tegensmrdigi
obferoatie alleen in het drooge kruyt van my ge-
daan. Jnderßns is het m al eenige jaarin geke-
den,dat, als ikby geValde Wratkens, dieäari de
buytenße fyde op de bladeren van de Varin fiaan,
kvtam te examineereh, ik däarde beursktns op ont-
dekte, die het viaaragtlge Saäd der Varen in haar
beßooten ± dat veele en wytvermaarden Autheuren
lochenin. Eh boevoel daar eenige fyn, die het niet
ontkennen, foo kunneri fy het egter tiiet bewyfen,en
haare Tegenßrevers daar Van overtuygen.
Het Vafen-Kruyd Manneken van Üodoneus it
een kruyt foo' bekent, dat ik hetonnodig öofdeeltebe-
fchryven. Waarom ik daar alleen de gmeene figuut
Van vertoon a a ,met de Wratkens op de bladeren b b
Defe Wratkens, die de Autheuren uyt^ o
en veragting een vergaderingvan eenigfyn f f l
Vuyiigheydnoemen ,diebegrypeh tercontrariein aar,
de alderadmirabelße ßruttuur, die het my c
verftanf oyt fou bevatten, enfy vertoonen e *
grooiße kunfi, otder, voorfigtigbeid, en^ m(.
GODS, die by immermcer aan ons eile" ,a*
wurmen fou kunnen communiceeren.
Quòdlibet éñim Tubercùlutn aliquot coíiftat
Foliolis, quae Siliquas, five verbs Granorum F iliéis
Folliculos, in íe recondúnt. Qbantüs ifto-
rum Foliolorum numertis lie ^ impraefenriarum
determinaré nequeo ; quandoquidem nonnifi
fexficcatúm rtiihi Folium nunc ad inanus é ít •, in
quo Folíola iíia, haud aliter ac Auriculae Ju
dae, concriípata & fine ordine collocata adparent*
Memorati Folliòuli fimilem fere in modiim
Foliolis iliis circumilantibus continentur, ac
flores herbae Moly inveiliente fuo globo aut
calycej priusquam hic dehifeens in aliquot fe-
feFolíoladiviferit : eo enim tempore flores hi,
totidem inflar globulorum , {iugulari quilibet
petiolo innituntur : id,quod circa Folliculos Se.
minum Filicis pariter obtinet; utpote qui intra
Folíola, quibus circumcludüntur> fuo finguli
fuper Cauliculo peculiari refident, totidemque
veluti praepilatos Pedúnculos in lpeciem re-
praefentant.
Utautem, Vir Excellentiflime! tanfo T ib i
darior hujufce rei notio nafeatur ; Folliculos
iflos, una cum Pédunculis , quibus fuftinen-
tur, Icone expreflos dabo, fimulque mox de-
M fcribam. Pedunculi, qui Folliculos geftant, quan-
J'jLtcc. doque fimplices fune c c ir, nonnunquam autem
paullo, poftquam e folio Filicis pullularunt, bi-
¿ pardunturd:ut hinc tum tempbris duo Follicu-
li uno nitantur Caule, duos in ramos divifo:
qùotum quilibet unum ièorfim Folliculum prae
fe fétt.
Qua vero 6aulicuÌus ifte Folìicutò fiio
proximuàefti ea parte fingulariifimam is j quarti
animò quis éffihgere pofiìc, conftruftionem ex-
hibet: llriatum namque Füniculum ibi adfimi-
*“ • eeeì I “! Siliquam fert Folliculum iftiim, co;
ronae inflar, elegantiflìme compleflitur, &tan -
quam Zoiia herbácea circumcingit : ut hinc
Folliculi hemifphaèria ùtroqiie illius Fiinicuii la-
//. fere protuberantia conipiciantur//. Dióti Fu-
nicuh color, cum Semen hiaturuit, ea parte,
qtia ilriae òbtinent, dilute Ipàdiceus éft j at j
qua Ftiniculus aequalibus Veluti tubérculis, ob-
ongis, diftinguitur, color ejus paullo faturàtius
padicèum fefe mònftrat. Tubérdula i f t a , flVe
w ulae öblöhgae Funicüli, numero duodenae
unt> quibus rtònnullae praeterfea accedunt mi-
°ns momeiìti, quae nonnunquam ipfd fuper
iojculo fitae obfervantur.
olliculus perquam tenuis eft & membrana-
W in t yder Wrätken beßadt uyt eenige hläaf-
kens, die de Saädkokers o f regte beurskens van de Süden
dir Varen in haar beßuyten. I Hoe veel deefe
bläatkens th getal fy n , dat kan ik tegenswoordig
nietßggen, alfoo ik niet als een gedröogt blad voor
my heb, dtiar deefe bladen in een gekronkclt, en
fönder brder iiu op fia a n , haar vertonende, als de
Judas Oofen.
» Seminique intus recondito femper con-
Girciter in medio ejus rima quali cer-
De gefeyde Blaaskeiis worden ten naafien by
van de omßaände blaaikens bevat, gelyk de bloemen
van Möiy van haar bekleedende kloot o f kelk gedaatt
worden,eer defelve ho'g geopent is, en fig in .eenige
blaatkens kom tc fcheydeh‘, op welken tyt dat men
f ie t, dat de bloenien daar vah, gelyk als foo veele
klootkens, yder op è n apart fieelkeh fiaan: het
welk 00k plaats heeft omirent de Blaaskens van de
Saden der Varen, dewelke yder binnen in de blaaskens,
die haar bekleeden, op een byfonder fteelken
geplaatfifyn, en als een voor an gebult fieelken in
aanfien haar vertoonen.
Op datik mdii aan U Edelh. te klaarder fou doen
begrypen, fo o ja l ik defe Blaaskens, te gelyk met
haare krioppeti, daarfyopfiaan,in figuur vertonen,
en die te gelyk befchryven. De knoppen, daar de
blaaskens op fiaan, die fyn fomtyts enkelt c c c , en
fomtyts dubbeît d , in haar beginfel, daarfy op hei
blad van de Varen fiaan. Op welke tyt dat dan
twee blaaskens een fieel hebben, die in twee takken
Verdeelt is, op yder van welke een Blaasken appari
fiaati
Mactrwànneer nu defe Steel tot aan de Blaaskens
genadert is, foo vertoont fy de raarfte firuäuur ,
die men fig kanverbeelden, alfoo men fie t, datfe een
geftreept touken uytbeedt e e e , dat feer fraay defe
Saadkoker, als een kroon , midäen in haar befiuyt,
gn als een kruydagtige Zoom omloopt: foo dat de
fyden van het Blaasken,aan weerfyden van dit touken,
uytpuylende gefien worden f£ D e couleur
van dit touken, wanneer bet Saad ryp is, is ter
plaatfe daar de Streepenfyn, vah een doorlugtigè
Caftanie verruw, maar op de plaats daar het touken
, gelyk als met egale langwerpige Wratkens, ver-
deelt word, daaris dé couleur wai donker Caftanie
btuyh. De Wratkens o f langwerpige Ribbe-
kenß in b’et touken fyn 12. in bet getal, met dan
eienige van minder confideratie, die haar fomtyts
00k op bet Blaasken felfs vertoonen.
Het Blaasken is feer dun ende vliefig g , veribö-
nende altyt die couleur, dewelke het befioolè Saad
heeft; en haafi op haar midden fiet men als eeh
X x X X X X X X X X Spieet $