Tab.
XXXIX.
F ig . I I . -
i p
-óuae fummo flúitans, fundum hujus pttere é y u e n d t jg m e de grant m lb,gm m >fm ,
cu p ic tunc memorati Caudae pili extremitati- gm'eMlyk/yneiayrkemblu,ro p ’ert¡ppm U H
bus fois'plerumque verfus fe mutuo infleSrun- kanieren toe i en ajeo deeje buyging q Íít#i
tur- quum autem fiexio illa circa pilorum me- den der bayrkens minder is , en dot f e ^ -
dium minor f i t * eorumque altera ex trem a, | | J- | H | É f l j
quibus in Cauda defixi fon t, locum haud mu-
tent ; hinc cavum hac raáone intus Raíci-
tu r quo indufes abr utplurimum margaritae
. Cmilem bullulam repraefentat e. _ Haec bul-
lula e f t , cujus adminiculo V ermis , accedente
lento natatu , ad aquae foperficiem fefe
rurfos efferre, illicque veluti fofpendere v a let.
Id ipfum in Vermibus qaoque & Nym-
p h is , e quibus Cálices oriuntur, obfervatur.
Sicubi autem forte contigerit , ut difta bul-
lula de pilorum Caudae cavitate elabatur; Ver-
mis ex corpotis fui Fiílnlis Palmonalibus novara
rurfos eo propellere poteíl. Quin cerra-
tur etiam aliquando -9 quod plures ejusmodi
bullulae aériae a Verme per Caudam excer-
. nantur b j quae quidem iÜco, per aquam far-
fum adfcendentes, ae ri, hujus fuperficiem pre-
menti, fefe uniunt: id quod grayieatis aquae
prefliii tribuendum eft , quo, qui4quid levius
e f t , furfum pellitur} quia minima ib i dátur re-
fifteniia.
Accuratiífime hoc demura oonfpici p o te íl,
--------—j - , -------- nipaaili
ddatfe uyt de Staart fpruyten, haar fiaiit beim,
den; foo komt de lugt, die daar binnen in befind
wort, een peerlwysbelieben gemeenelyk te vertu,
nen a. En door middel van dat belleken binnen
haar voeer door een traagfwemmen aan de vlaht
van bet water verhffen, en haar daar aan alsq.
bangen: \gelykerwys men ook in de Wurm n
Popkens bejpeurt, daar de Muggen uyt vergm.
Jen. O fb e t gebeurde, dat dit belleken de
Op He Staart kwarn te ontglippen , Joo binnen jj
uyt de Longpypen van haar licbaam daar mir
een ander inperßen. Enfomtyts fiet men ook, k
Je verjebeyde bellekens lugt,door de Staart lojfenl
Die dan dadelyk haar door bet water opivaarts m
de lugt,die daar op ß aat -begeeven ; dat doorit
perfing ojfwaarte van bet water gjebiet, die el,
wat ligt is , om hoog dringt, om dat aldm dt
tegenjlant het mitißc is*
Dit kan men niet beter fien, dan als men daß
Wurm in een roemer met water voor fig/etfieot
men dan.ät belleken lugt, als een filverblmkt
in de Staart befieoten Jynde, fiet door been ¡dtp
nen, dat feer eimlyk fiaat. Ik bewaar vierfoor-
ten van deefe Wurmen, en ook van haare
daar fy in vergroeyen, die foo in grootte en kletit'
te , als ook in tekening van ceukuren 'u ‘"
flquis Vermem iftum , cyatho aqua pleno im-
tniflum, ante oculos fuos ponit: ita enim,pul-
chro fane fpe6laculo, diftara bullulam aeriam,
in Cauda conclufam , argenteae inftar veficu-
lae , videbic transparentem. Quatuor adfervo
tam Vermis hujufee, quam Mufcae indeoriund
a e , fpecies , quae cum magnitudine & par- SI\ — ¡ g g ° m , m m m
v ita te , tum colorum apparatu, diferepant, licet Jondee * » | g ] ander
aliud nullum notabile diferimen ínter cas obfer-
vetur.
Quoniam autem ex haftenus prolatís nonnifi
confufa hujus Animalculi cognitio hauriri pot-
e ft; ideo id ipfum jam , microícopiointercedente
Maar alfoo nu uyt bet gern voor gefielt is,M*
niet als een confife ketinis van dit Dier kan w«
brygen ; foo fa l ik hem nu onder een vergrootgfa
g-aan verbeeiden, en voorts fyn uyterlyhe en |
lyke leeden befchryven. Waar door men klaarety
delineatum , exhibebo, fimulque & externas
& partes ternas ot internas ejus panes adeeifcerriiDbaamm.. nSic --------- --
demum clare intelligere licebit, cujusnam re- » * « ^ 8
• J-«- J5 ¡lino norMonloo A » , d iè Op StOOTt, M t
vera indolis fint omnes illae particulae, qiiae
turn Caudae, turn Ori utrinque, infidentes
confpieiuntur; & quomodo Vermis acrem fuis
Pulmonibus capiat, quern per Caudam adtra-
hit rurfumque expellit. Tandem quoque inno-
tefcet limul, quod omnino Pedes hujusce A -
nimatculil dicendi fint, quos in Ore ejus, tan-
quam Serpentum lingulas, agitari videmus.
■Quodfi igitur externam hujusce Vermis figur
in i microfcopio contemplamiir ; patec, anteriusj
lyk fyn, die op de Staart, enaan weerfydenindt
Mont gefeen worden ; ert hoe dat by in fife &
gen de lugt bcvat, die by door fyn Staart ink
ende uytblaafl. Gelyk ook dat het fyne voetenjfi
die men in de Bek baar, als de tongekens der Sagen
, fiet beweegen.
A ls men dan de vyterlyke gedaantedeefier ^
men ondèr éen vergrootglas aanmerkt, fit*1S
mb. „
I 111’
Mv.
nos cum, circa Os * nonnihil acutum effe, Th o -
race vero, feu illa corpofis fui parte, quae pro
Thorace haberi poteft ».paullo latiorè inftru-
ftuin» tandem in Abdomine rqrfus convergere
& tenuari •, donee in acuminatam definat
Caudam, quae, ftellae inftar, pilis eleganter
exornata eft«
Conftat is, ut jam ante diétum e f t , fi C aput
& Caudam non exdudimus, exduodecim
, annularibus incifuris 1 . 1 . 3. 4. & c . Cutis ejus
Animalium teftaceorum, quam Vermium aut
' nudarum Erucarum/tegumentis propius accediti
quapropter & mediocriter dura e ft, & ,
inftar afperi illius corii, quod Zegryn vocant,
.figuracam monftrans fuperficiem, infinito mi-
nutiflimorum, & propemodum aequabiliter. di-
ftributorum, granulotum numero veluti ob-
fita cemitur. Granula ifthaec adeo compreffe
juxta fe mutuo collocata funt ; ut vacui fpatii
nihil inter ea reliófcum inveniatur. Porro &
notabiliter ibi loci minora effe obfervantur,
ubi Abdominis annuii inter fe committuntur,
quam quidem in annulorum medio : quo fit,
ut cutis illic evadat flexilior, Vermisque propter
iftam cutis mollitiem tanto fe facilius curvare
& movere queat. Quando autem granula
liaec confpiciilo omnium maxime objeéla aulente
examiaanturj tunc demum fabrica eorum
vere cógnofcitur : queinadmodum in ¿xigua
quadam portione, figilladm depifta , exhi-
beo. Monilrat haec eadem figura fimul, quo-
• modo cutis a in interftitiis illorum granulorum
fefe conlpiciendam praebeat. Granula ifta in
• fui medio crafliflima funt & convexa b ; circa
• fuargines vero tanquàtti ex antìulis c conftare
videntur, qui, intèr fefe jun&ì, plures in api-
• culos irreguläres coèu nti, ficque infignemGra-
nulis firmitatem conciliant. Materies caete-
rum,éx qua conftrufta funt haec Granula, cor-
neo-offea e f t , validiflima ; ut hinc nullus du-
bitem, quin cute ifthac ad ligna compaóliora,
Cujusmodi funt Ebenum & Buxinum, inter
tornandum laeviganda, utipoffemus: quemad-
toodum corium illud afperum, quod Belgis Z e gryn
audit, circa modo diéla ligna & E b u r ,
eunde.m *n finem feliciifime adhibetur.
Porro ’
H i
m utroque corporis latere novem ob-
^rvamus Puntta refpiratoria, nigra} quorum
^omui duodecim , altero nimirum latere no-
altero tria , repraefento. In Cauda a ,
loque annulo anteriore, nulla ejusmodi Pun-
eJ * n" / CUS cernuntur. Cauda namqiie in
mo emQm apice fuo iftas gerit aperdo-
nes
een weynig fpitzagtig van vooren by de .Bek; en
dan een weynig breeder op de Borft , o f bet deel
fiyns lichaams , dat men daar voor kan neemen j
en eyndelyk foo vemauwt by fiig in de -Buyk , tot
hy in een fpitze ftaart eyndigt, die cierelyk, als
een fie r met hayrkens vereiert is‘
Hy beftaat, als gefegt, met Hooft ende Staart
uyt twalef ringwyfe verdeelingen 1. 2. 5. 4. en
foo voort, fyn huyt komt meer over een met de
fchaalagtige Bieren, als met die der Wurmen o f
naakte Rupfen. Hierom is de huyt redelyk hart,
en van .figuur als Zegryn leer : waar door fy met
een oneyndig getalfeer kleene, en haafi evengelyk
gedeelde grynkens als befaayt is. Defelve fiaan
foo digtaan malkanderen,dat daargeen open plaats
tuffchen beyden gelaaien is. Deefe grynkens fyn
ynerkelyk kltender, daar de ringen van. den Buyk
mreenigt worden , als op haar midden, bet welk
btt vel daar buygfamer maakt, foo dat hy fiig door
die fagtigheid van vel foo veel te bekwimer kan
buygen en beweegen. Maar als men deefe greyn-
kens met een glas, dat bet meefle vergroot, befiet',
foo bemerkt men eerfi te regt de firuämr deefer
deelkens, dat ik voor een kleen gedeelte apart ver-
t o o n e n hoe men hei vel a tuffchen het eene en
het ander greynken f i e t : in haar midden fyn fy
het dikfte van fubftantie en verbeven b : omtrent de
kanten febynen fy als uyt te famengeüoegde rin-
gekens c te beftaan, die met verfcheide irreguliere
puntkens in een loopen d , dat haar een groote vaf-
tigheid geeft. Het maakfel is hoorribeenig en feer
fterk, foo dat ik vertrou, dat men met dit vel
heel vaft Hout, als dat van Ebben en Palmen
heut, fou kunnen polyften in bet ärayen, gelyk
men dat met Zegryn leer heel bekvtaam omtrent
bet felve en bet Avoor doet.
Voràers fiet men aan weerfyden van het li-
chaam negen adcmhalende fitippen die fwart van
couleur fy n , en waar van dat ik alleen twaalef
afbeelde, negen aan een zyde,en àrie aan de an-
dere. Op de Staart a en de derde ring van vooren
, daar fiet men deefe ftippen uyterlyk niet ;
door reeden dat op het alderuyterfte van de Staart
C c c c c c c c 2 fclvè.