b. Gula Sc Ventriculus.
c. Interina.
d. Inceftinorum exitus. I
e.e. Ovarium, utrinque fex conflansovidü&i-
bus, in quibus majora Sc minora Ovu la ad-
huc confpiciuncur.
/ . Vulva.
g. Sacculus pyriformis, qui in Vaginam uteri
aperitur.
h. V afculum caecum , quod, inibir pellucidi va-
fis lymphatici, in animali comparebat.
i. Altera Particula, cum priore communicans,
fubilantiam albam Sc duram continens.
k .k .k .k . Fiftulae pulmonales Sc Veficu la e, ingenti
numero circa ha&enus recenfitas partes
confpicuae,
7. Infignis Ramulus harum Fiiiularum Sc Vefi-
cularum pulmonalium, ab altero latere Du-
£lus communis Ovarii fitus.
tn. Nonnulli alii horumce Ramulorum, minores,
circa Ventriculum Sc Inteilina apparentes.
F I N I S .
TAB. XXXI. Explicatio.
Hiftoria Pulicis Arborefcentis,
iconibus repraefentata.
: Fig. i.
T u l e x A rb o r cu s .
a. Pulex arboreus aquaticus, nativa magnitudine
nonnihil auctior depidtus.
Fig- i i .
T u l e x arboreus a la t e r e , in te r c éd en te mi-
c r i f i op to , de lin e a t us.
a. Oculus ab uno- latere Roilri.
b.b. Brachia ramoia, utrinque e fimplici pullu-
lantia trunco, quorum uterque in binos ra-
mos, hique iterum in articukis Se pilos laterales,
difpefcuntur.
e. Roftrum acutum, quo Pulex efeam fuam fügend
© capit.
d. Squamea 8c dehiicens eutis hujus InièSti, per
cujus hiatum corpus caudamque fuam ex-
trorfum porrigere poteft.
e. Cauda, five extremum corporis 9 in cujus
medio Inteilinulum tranfparens delincatimi
eft: at antrorfum circa hiantem cutis rimani
Pedes pellucentes cernuntur.
f . Bini pili acuminati Caudae.
e. Extremus apex Rhomboideae T e ila e , corpus
tegentis.
b. Ovula tranfparentia, quae a poilica parte,,
fuper corpore pellucido, five abdomine, collocata
funt, atque cum hoc antrorfum acque
retrorfum moventur.
c . De Darm.
d. Het uyterße der Darmen.
e.e. De Eierßoky dat aan weerfyden uyt
leyders beftaat, en waar in nog eenige groottf
eenige kkendet Eyeren te fien fyn.
f. De Schamelheyd.
g . Een peeragtig beursken, dat fig in de fiheede der
Lyfmoeder opent.
h. Een blini Faatken, dat in V leeven ¡. als eeti
doorßgtig watervat fig vertoonde.
i. Een ander deelken, dat met bet eerfie communi-
ceerty en V geen een witte en har de fubßantie
bevat'.
k .k .k .k . De Longpypkens en blaaskens, die men
in een grootgetal ontrent de opgetelde deelen fiet.
1. Een volkome taksken van deje Longpypen * en
haare Blaaskens, aan de eene fyde van de gemeene
leider des Eierftoks.
m. Eenige andere defer Takskens* die kleender fyn*
fiet men by de Maag en Darmen.
E 1f N D &
TAB. XXXI. Verklaan.
De Hifiorie van de Getakte Water-
vlooy in afbeeldingen vertoont.
Fig. i.
De Getakte Watervlooy.
a. De Getakte Watervlooy, een hayrken gracier
als bet leeven is9 afgebeelt.
F ig . i i .
De Getakte Watervlooy op fyde, eil oö*
der’ een vergrootglas afgeteekent.
a. Het oog aan de eene fyde van de Bek. b.b. De getakte jirmen, Jpruytende aan Weerß-
den uyt een enkele f i am, die in twee takkeni met
articulaiicn ende Jyhayrkens verdeelt worden.
c. De fpitfe Bek, daar hy fyn voetfei door fuygt,
d. De fchobagtige en gapende huyt van dit Dierkeitj
waar door het fyn lighaam ende ßaart naa buy*
ten kan beweegen.
e. De Staarty of het uyterße van bet lighaam, waar
op in het midden een doerfchynent Darmken af~
gebeelt Is, en van vooren, naa de gapende fpleef
van de huyt y ß e t men de doorfebynende V oeten.
f. Twee puntige hayrkens van de Staart.
g. De uyterße punt van de Rhomdoidale Schaalj
die het lighaam bedekt.
h; De doorfebynende Eieren, die agter op hei dopt-
fchynende lighaam rof den onderbuyk van dit D ic ken
geplaatfi fyn\ en met äefelve, naa vooren
ende naa agieren btweegt worden.
T a b ::
Q ? v . 'iL ; o jp jt J ic it .