Tab.
XXXIII.
No. IQ. a.
fabrefafilae funt. Quin animadvertimus ed am ,
omnes colores diver Pasque pidluras , quibus Pa-
pilionum alae fuperbiunt, tantummodo ex plu-
mulis, ineffabili iterum conftrufitionis varietate
inter fe difcrepantibus, confiare: prout mani-
feílum reddetur, quando de modo , quo admi-
rabilis ilia alarum in Papilionibus protuberatio
f i t , agemus , .& , praeter innumera alia obfer-
vata curiofa, fubitiifimum fimul alarum incre1
memum exponemus.
Tandem exhibare etiam poffumus exiguum
Papilionem, qui volans nunquam a linea reéta
defleélit, oblongam eum infinem caudam for-
titus : quapropter is nequáquam, uti aliae Pa-
pilionum fpecies, obliquam & inaequabilem fuo
motu lineam in aere defcribit. Habeo huic meae
opinioni adílipulantem Eruditiifimum Arnoldum
Senguerdium, qui in Exercitationibus Puis Phyficis
■fimiliter ftatuit, quod cauda aequalemautinae-
quaiem motum Animalculis hifce conciliare poffit*
Jam fequitur
Exemplwn S PE C IE IS E C U N D A E ORD
Ì N I S T E R T I I Naturalium Muta-
tionum, quae N T M P H A - CHRT-
S A L L IS five A U R E L IA mihi audits
in P A P IL IO N E N O CTU RN O , cu-
jus Mas alatus eft, propofitum.
T A B - X X X 111.
No, T. Vermiculus five Eruca Papilionis No-
j^lurni, in prima fua tunica five cute , intra
quam Ovum vocatur, etiamnum haerens, nativa
magnitudine repraefentata. Ovum hoc
auóta magnitudine delineatum Figura prima
«xhibet.
II. Memoratum Ovum, five indurata podus
© vi hujus Tetta in duas partes disrupta atque
depofita. Hanc yero iterum microfcopii inter-
yentu depi&am Icon altera fiftit,
III. Papilionis Eruca plenam fuam m a gn iti
dinem adepta. Ett haec ob mirabilem Puam for-
mam cqnfideratu digniflima : etenim pone Caput
ejus quatuor conPpiciuntur pilorum fafciculi
, toddem inflar Pcopularum Petacearum, quibus
veftes repurgantur, aequaliter attonfarum,
collocati a , colorís ex albo ad flavum vergen-
tis. Anterius autem circa Caput alii duo extant
pilorum fafciculi, duo velud cornicula ibi reír*.
praefentantes b b , colore nigro praediti, pilisque
confiantes inaequaliterlongis, quorum apices
ramofis velud plumulis ornad funt. Ad u-
trumque Pe&oris latus fimiles iterum bini plu-
ec. matiles pilorum fafciculi cernuntur c c , qui duo*-
rum
ben: foo bevinden wy ook, dat alle de vermeng
de byfondere tekeningen, die we op de vleugelen t®
de Kappelleketis verneemen | alleenig uyt pkgg
kens, dewelke nog van een onnoemelyk verfcbillu
maakfel fy n , befiaan: als blykenfal, wamter ^
de manier van het verwonderlyk uytpuylen van k
vleugelen der Kappelien Julien Verbündeten ; $Ü
de Jchielykheid van haar uytgroeien vertoonen} ne
andere ontelbaare naukeurigheeden meer.
Vorders binnen wyveriootienecn Kappelleken,tfa
geduurig regt uyt vliegt, waar toe het een kn o tige
fiaart heeft :foo dat het fe lv e , gelyk als de andere
foorten van Kappellekens, geenfins een.fcbte-
ve ende ongelykmaatigc beweeging in de lucht vtr.
toont. Soo fien we ook dit gevoelen van de fiaarl
deefer Dierkens, dat namentlyk defelve een gelyh
ofte ook ongelyke beweging aan haar kan getm^
van de Geleerde Amoldus Senguerdius, mfjii
natuurelyke otffeningen, voorgeßelt.
Voigt nu het voorbeelt van de DERDEI
ORDER der natuurlyke verändern-
gen op DE TW E ED E f l i l 3 in
een N A G T I KAPELLEKEN, daar |
het Manneken van gevleugelt is, en
■waar vän ik de verandering GAJLDE
POPKEN noeme.
„ T A F X X X I I L
No; I. Het Wurmken o f Rupsken van etnmitf
Kapelleken, in fyn ecrfie vlies o f huyt, marin
het een Ey genoemt wort, levens grootte. Ditfy
fiet men in de eerfie figuur in het groot vertooti,
II. Htt genoemde Ey, o f de verharde Schaalw
het felve, in twee fiukken opengeborficn ende aß
geleyt: dat in de tweede fig¿ meedc in bet grod
vertoont wort.
III. Het Rupsken tot fyn volkome groottegdat-
men. Dit felve is om fyn verwonderlyke geßa^
aanmerkens waardigh : agter het hooft op derugi
heeft het vier bojfchen hayr, in manier, als fooodt
offen gefchooren kleer befems geplaatß a >
couleur wit is naa het geele trekkende¿ En
vooren omirent het Hooft, fiet men dat het nty
twee bojfchen hayr heeft, die als twee ffoorneo
haar aldaar vertoonen b b , de couleur hiervan 1
fwart, de bayrkens fyn van een ongelyke IffllP1’
en op haare toppen als verdeelde pluynàent ^
maakfel. Aan weerfyden van de Eorfi ^
het nog twee diergelyke bofchhayrige
die als tviee riemen haar daar ter plaatjefiü P .
L rum inlìar reniortim ibi quam elegantiffime ap-
bfllL p0flti funt. Proxime dein ante hos duo adhuc
P f c i f e ejusmodi remi pildfi haerent dd ; qui ta-
I men modo defcripto pari fecundo concinnitate
I fabricae multum cedunt, atque eodem fe re , quo
I priores quatuor aeqUalitèr attonfae doffi fetae ,
I colore pi6ti, ex fubflavo albicant. Porro univerPa
I Eruculae hujus cutis jucundis paffim coloribus
I eleganter pertexta efl: quos quidem omnes colo-.
I res fquamofae, & brevibus e pilis conflatae, plu-j
I mulae, quibus pili longiores laxique undequaque
ì interpoliti funt, conflitiiunt e e j dum interim
I jpfa cutis fpadiceo colore piéla cernitur. In
I parte corporis' pofteriore Eruca ifthaec piuma-
tili Cauda,radone fabricae atque colorisAnten-
■ f.jàs Umili/, fuperbit. Sedecim porro ea Pedibus
■ ellinftrufta ; quorum fèx anterius \ prope Caput.
I fub Thorace liti funt, o&o in medio corporis,
I & duo reliqui in fine, qua parte fuperne Cauda
■ exftat. Inveniuntur hae Erucae paffim in vi-
■ ridariis noftrae Hollandiae, Pruni «Sc Cerafifó-
■ lia aliaque plura loca occupantes.
No.IV. IV. Hic numerus modum exhibet,quo Eru-
cula ifthaec fernet obtexuit a a a , fuumque in-
■ tra textum fefe tranquille compofuit. Incipit ea
■ jam circa Thoracem aliquatenus immobilis fie-
■ ri: quin &animadvertitur, eam ibi loci cras-
! fiorem reddi & magis extuberare % quandoqui-
■ dem membra, quae fub cute ibidem accreve-
■ rant, paullatim intumefcunt : quod praeprimis
■ circa tertiam quartamque annularem incifiiram,
anterius, prope Caput, manifeflum efl è. An-
■ tequam tamen haee Eruca fuas ponat exuviasj
■ omni prius motu ea penitus orbatur^ locoque
3 ^nc^ca-to ^ndem adhuc notabilius diftenta, ob
■ fanguinem a pofterioribus eo translatum in mi-
■ Oorem longitudinem contrahitur. Offendo heic
a lm , quomodo Animalculum ifthoc, cumtex;
I to uo perficiendo incumbens jugiter hue illuc-
I que fefe obtorqueret, continua hac agitatione
I rur r Partem P^°I*aruni fuarum plumula- I ticav, e r Ìt:. qUOniam autem intra texi I legnine • ideo plumofus velutì
I bus reauief6 nafCltUri I È qù0 Eruea tanto moli P o t e r e iat:./^cedi.c»^uodhi Iphpilijut-
I cuds fhnfÀ ^ 111 text0 haerentes, I cume . emeore(Jdantfaciliorem, àtque
I queantXUVUS af> anterioribus retrorfum movèri
V. HaV I ¡>rmt m ' j nnnc ®rucam eandem 'exhibeo j
I iodnit “ ^ “ .fom.mChryfalIidis Màris
1 9ue nafeituri in d e Papilionis No-
éiurfirn
hüten. Daar effen fe vooren, fy t nog
K0<e diergelyke hayrige riemen geplaatß gemri
den d d ; maar op ver na Joo.fraay van maalßl
niet, alt bet veftoimäe paar, dat het tweede in Order
is. De couleur van dat voorß’e paar is by
kans, als dat Van de vier effen en vlak geßboore
bffrfieh op 'de Rüg , fynde geelagtig naa het wit
trekkende. Vmders is de ganfehe Huyt van dit
Rupsken, hier en daar inet aangename verWen cie-
relyk ioorweeven, heftaande alle deefe emteured
uyt korthayrige ende fchobagtige pluymkeüs, tuf-
fchen welke de huyt overal met langagtig en los
! hayr befet is e e , fynde de gr-mt der huyt van een
Iruync tekening. Agter of het lichaam fiet m en ,
dat dit Rupsken , als met een pluymige fiaart ii
epgefchikt, dewelke van maakfel ende couleur ir j
als de Hoorn f. Dit Rupsken is vooffien met 16 voe-
ten, waar van dat’er J,ss voor aan ander de B'orfi
ly het Hooft geplaatß fyn; in t midien van hei
lichaam heeft het agt m'eten-, en aghter aan nog
twee, daar de Staart boven ftaat. Men vint fe in
Hollant in de Lufthooven, op de PmymenenKarJJi
boom bladeren, en op andere plaatfen meer. •
IV . Alhier wort nu de manier vertoont, hoe dit
Rupsken fig ontfponnin heeft a a a , in binnen in
ditfpinfel fig geruftelyk neer geltyt, foo dat het nu
omtrent de ßorft eenigfins onbeweeglyk begint te
worden, alwaar] men ook fie t, dat het dikker ende
uytpuylender wort, door dien deleedcmaten .die ans
der fyn vel aldaar fyn aangegroeyi, allcngskcns op*
fwellen .* dat men byfonderlyk by de derde ende vieru
de ringwyfe inkeroinge, van vooren by bet Hooft
'fiet b. Maar eer het mg fyn vel afftroopt, fo i
is ’t , dat dit Rupsken ganfchelyk fyn beweeging
kamt te verliefen , ennog merkelyker op de vertoont
de plaats op te fwellen, en van agt er en, door de o-
vervoering van bet bloet, harter tt farnn getrok-
ken te worden. Soo vertoon ik ook, hoe bet door
fyne beweeging; Wanneer het fig geduurig om eri
weer drayde, mfynfpintfeltevolmaaken, figvati
het meefie gedeelte van fyne hayrige pluymkens be-
rooft. heeft, die in betjpinfelfyngevallen ,en hem
nu als een pluymbed dienen , dm te fagter op te
ruften. Waar by körnt, älfoo de genoemde hayr*
kens los en verfpreyt in dit fpinfel bevOnden worden,
dat fe de afftrooping van fyn vel foo veel te
Ugter maaken, en ook met het felve van vooren
naa agieren hinnen gefchooven Worden*
V . Hier fiet men mi het vertoondi Rupsken, fon
als het fyn vel afgefiroopt heeft , en de geßalti
van een Mannekens Guide-Pop heeft aangenomen;
C e e c c e e z ’t g e n