plurimas ejúsmodi Infe6lorum ípecies ad te al-
licere, luminisque jucunditate alle&as& dece-
ptas quara faciliime caperé potes.
ínter Papiliones No£turnos , quos adfervo,
omnium quoque maxima, quae in Hollandia eapta
eft, Phalaena datur ; quae quidem e perriiciofis-
iìma quadam rarioris pili E ruca, cortieem li-
gnumque Salicis praefertim devorante 3 origi-
hem ducit. Eruca haec Moufeto Spondyla rubra
audit , quam per integrum aliquando annum
folo pane filigineo fuftentavi. Moufetus memo-
rat, quod Phalaenae maximae, fuarum interven-
tualarum, minores fpecies interficiantatquede-
inde degliitiant: verum tarnen experientiae id
penitus repugnare aniniadverto ; quandoquidem
Phalaenae non nifi tubulata inftruftae funt Pro-
bofcide- Accedit praeterea, quod multa ejus-
modi Infeélorum, quam primum generationiapta
evaferunt, priftinam fuam malignitatem pror-
fus omnem exuant,&nullum deineepspabulum
amplius capientia jperpetuandae mox fpeciei fuae
operam navent. Interim ferius alia', alia oeyus,
id praeftant: prout videlicet O v a eorum ma-
jorem minoremve turn temporis maxime adi-
pifcüntiir maturitatem, qtiando ipfa adhuc in
Nymphae, imo & Vermis, habitu conftituta funt.1
Excipiuntur tarnen e a , quibus fuos nutriendi
Foetus cura incumbit: haec enimutinmododi-
étae prolis gratiam diutius á Natura in vi vis con-
fervarentur omninonecefTum erat; A t vel*o quae
fobolem fuam educare non tenentur * mex poll
pera&am generationem vita exeedere obferva-
mus. U t hihc totam horumce Animalculorum
mutationem folias generations refpeótu a Natura
inftitui atque elaboran videamus : prout ex
fingularibus meis circa Apes obfervationibus ma*
nifeftius innotefcit.
In Hemerobio tarnen Natura propagatìoriis
negotium longe alia iterum ratione difpofuit :
quia enim coitum hifce pariter Animalculis de-
negavit; hinc fuum ea fernen, haud aliter ac
Pifees fua O v u la , in aquas ejaculari cogun-
tur ; quod quidem fub id tempus praeftant,
quo palpitantia in aquae fuperficie obvolitant.
Apibus contra pro aqua datus eft aér, in quem
fernen fuum effundant.
Ulterius & illam poifidemus Papilionum fpe-
c iem , quam CL Joannes Bauhinus in fuo de A -
nimalibus Pennatis nocivis tra£latu,- anno feculi
decimi quinti tertiofupranonagefimum Gallice
ligt haar vergadert ende bedroogen hebbende | fe
felve ligtelyk opvangen.
Onder de Nagt Kapellekens, dewelke lojy byoiis
bewaaren, bevind fig de aldergrootfle Phalaena hkr
in Hollant gegangen. Dewelke fyn oorfproi
necmt uyt een feer fchadelyke Rups van een feldfaan
hayrj die de baßen hethout der Wilgen voornamelti
opvreet. En hy is eygentlyk de roock Spondyla van
Moufetusj die ik eens eenjaar lang alleenmet röggen
broot, onderhouden heb. Van de grootße Phalena
fegt Moufetus * dat fe de mindere. foorten met haare
vleugelen dooden, ende defelve dan foo verftin.
den; het welke wy geheel tegens de ervarentbeidbg.
vinden, alfoo fy niet als een gootagtige Snuit heb'■
ben. Behalven ook dat veel van deefe Dierkens
als fe nu tot de voortteeling bequaam geworden hi
alle haare voorige fcbadelykheid f eenemaal dfteg
gen, ende fonder eenig voetfel te mittigen, ¡¡¡¡|
lyk het vereeuwigen van haare foortgelyke behdrtl
gen.. Het welke nogtans de eene veel ‘broeger als de
andere doen, naa dat namentlyk haar Eyer'en toi
meer ofte minder rypheid, met haar, felfs als fe
nog Popkens jaa ook Wurmen fyn, toeneemen. Ofte
ten fy dat fe gehouden fyn haare jongen felver te
voeden; ende alfoo nootfaakelyk van de Natuur fiet
nut van de genoemde jongen , langer iri ’t leeven
hebben willen behouden werden. Anders wannetr fe
haare jongen niet behoeven aan te kweeken foo bi1
vinden wy dat fe dadelyk naa haare voortteelingien
geefi koomen te geeven- Soodat we de geheele vertm-
dering deefer Dierkens, alleenig ten aanßen van k
voortteeling der Natuur bewerkt ende uytgewt.
fien te werden. Als nader blyken kan uyt myn lu*
fandere ondervindingen van de Byen,
Maar ömtrent het Oever- aas ofte het Haß,
van de feer Wyfe Natuur , de. voortteeling wer
ganfch anders befchikt: want de vermenging aa*
deefe Dierkens van gelyken benomen hebbende i p
is ’t , dat defelve haarfaad ,gelyk als de Vifebhetu
kuyt, in ’t water moeten fchietcnj dat de Byen n
de lucht doen. Waarom wanneer fe al weemelenk
boven de vlakte van het water vliegen , fy het ^
noemde fa a d, däar dan in werpen.
Nog bewaaren wy dat foort van .
van de Heer Johannes Bauhinus,- in fyn boekvat,
de gevleugeldeDierendie fchaadenjn % ßrtmfihj^
fchreevencndeifTt jaar.Jüyftien bondert drie en ^
edito,defcripfit. EjufceErucam ,Chryfallidem, gentig uyt gegeven.Hier van heb ikdeRups>v
ipfumque Papilionem, T a b .X X IX .F ig j i . 2 .& l Pop, ert de. Kappel inde XXIX. Tafel bydt *•3*
3. repraefentavimus, & Pernicis nomine ibidem I en 3 .fig i vertoönt., en hem de fnelvliegende ^
jmperciviraus. Sunt 1 noemt.
Sunt etiam variáe riobis ex ilio Papilionum
Noóhirnorum genere Ipecies , qui, nòmine T i-
nearuin vulgo noti, e Vermiculis veftimenta,libros,
pulverem-, arborumque pariter folia ad-
Soo befinden fig by ons verfcheide Nagt-KappeU
lekens, dewelke gemeenelyk Motten genoemt werden,
en die uyt Wurmeh, die klederen, boeken ,
' f lo f ', en ook bläderen van boomen I»w, r y > i\/T ^ jnjy.en.voa: viuuaen ooomen eeeetteenn ,, vvoooorrtttgree--
edennbui, nafcunmr. Memoratos in^r Verirn- VgMtfyn. Omhr de ■gwmO, m rm k ln s fy n lr
culosooanulli dancur, qm,. moreTeftudmum,\ecmge , die als ckScbil^dden haan buyskm ee.
domunaolas fiias quaquaverium feeiiinportant: duurig met Jig drUagen: als nader. in U
quod lnpeculiaribus noltns Obfervationibus pa- [fondere.ondervindingen blykenfal. Tuffchende Mot-
trpebhiitt mmaanniiffeeffttiiuuss.. IInntteerr TTiinneeaass aauucteemm aalliinossnqnuie» »r. . , , .
Papiliones No&urnos id intercedere difcriminis
animadvertimus, . quod priores confeftim &
jubito in aèrem evolent ; pofteriores v e ro , an-
tequam avolent, quendam prius ftrepitum tre-
mulumque micatum, fuarum ope alarum, e &
ciane : quod ipfum quidem in aliis etiam Jnfe-
Bis, quae, poftquam aliquamdiu quieverunt ,
fe rurfus ad volátum accingunt > obfervamus.
VeramTineae iconem Tabula X L V . fig. 31.
exhibui-, cui fubjunfta eft in ejusdem Tabulae
fig. 34. altera Tineae fpecies, quae ex Vermículo
cum theca fua am bulante procrevit. Quin Tab.
XLIV. fig. 20. tertiam depingo Tineam, ex
Alni folio progñatam. Tineam denique Favorum
Tab. XXVIi fig. 2. repraefentavi.
Porro &iftam exhibere ppflumus Papilionum
jfpecieih, ¿¿jus Mafcuius alatus e f t , Foemella
autem alisdeftituta: quod fane haud exiguum eft
MafcuUin hacfpecieprivilegium. Formicarum
Mares itidem ab omni labore immunes, & qua-
tuof infüper alis pr^editos e fle , anim advertí-
mus, ínter Apes pariter ifthac Mafcuius gaudet
praerogativa, qüod omni prolem eniitriendi cura
exemptus fit; ut hinc ad generationem fo-
lummodo, nequáquam vero ad educationem ,
a Natura comparatus effe videatur : quam ob
rationem forte tarn brevis etiam vita ipfi con-
ce aeft.Imb propterea, cum aeftus generationis
e erbuit,Mafculos ab Apibus operariisinterfici
vi emus. Papilionum autem modo memora-
torumduas adièrvamus ipecies, tarn mafeulinas,
quam foemininasj quarumpriores oculis gaudent
grandionbus, quam pofteriores: quod quidem
iPibusetiam, Ephemero, Formicis, aliis-
Brafiitnr °^ ervamus* Erucae Ligniperdae
S f ’ qUae fuam Pariter th^ am fecum
a U B I alis defticuta eft:prout
fct lllde> quampoffideo, mihi con-
Adferyo praeterea Papilionum aliam
ttn m , ende de ändere Nagt-kapellehbevinden wydit
onderfibeid, dat de eerfie datelyk ende fcUelyk inde
lacht weg vliegen de. andere daar en teegeri, be-
vinden wy, eerfe opvliegcn, dat fe eerfi eenig ge-
dril ende bevend gcweemel met haare vleugelen maa-
ken : ’£ gern epy ook omtrerit andere Bloedeloofe
Dierkens, als Je eeriigen tyd gerufl hebben , ende
dan weeder vliegen .Willen , aanmerkm. De waar'o
figmr der Mot, heb ik op de XLV. plaatßg. 31. aan.
geweefen. En dan nog een M o t, uyt een Wurm~
ken gegroeyt , dat met fyn Scbeede wandelt. Taf.
XLV. fig. 34. als pok een derde Mot uyt het Elfe
blad. Taf. X L IV . fig. 20. Voorts heb.ik de Mot
der Honingraten, in de XXV I. flaat, by de i.f ig ,
aangewefen'i
l'-ìas folus alatus e ft , atque, in
SmfPanT ”0rlnu'los infijper oftendere vale-
°nes> qaorum alae inftar plumarum
fá-
Nog binnen wy vertoorien dat foort van KappeL
lekens, waar van het Manneken gevleugelt, ende het
Wyfken findet vleugelen is. ’t Geen . warelyk een
groot voorregt omtrent bet Manneken van dit Dier-
ken is. Soo fien wy ook omtrent de Mieren het
Manneken van alle arbeit ontfiaagen te fyn, ende
daak en booven nog vier vleugelen ontfahgen te hebben.
■ Sob heeft ook by de Byen bet Manneken dit
voorregt, dat het van alle opvoeding der jongen be-
vryt is, foo dat bet alleen tot de voortteeling, ende
niet tot de opvoeding, van de Natuur gefibikt fehynf;
het welke mogelyk de reeden van fyn kortfiondig leeven
is. Soo fien wy ook, dat de pVerk-hyen, als de
bittet vän de teeling gedaah i s , de genoemde Man.
nekens koomen te dooden. Van de aangeroerde Kap-
pellekens nU bewaaren wy Iwee formen, foo Männchens
als kVyfkens; hebbende de eerfie grodter 00- :
gen ah de tweede; dat we ook ömtrent de Byen, bei
Haft, de Mieren, en andere Dierkens aanmerken.
De Brafiliaanftbe boutvretende Rups, die meedefyrt
Schiede met fig draagt, daar van is het Wjfkeri
miede mgevleugelt , ah my uyt haar Guide Pop Hy.
ken kan, die ik bewaar. Nog bewaar ik een Ka-
p e l, waar van het Manneken alleen gevleugelt is t
die in Vrankryk is gevangen, en 't geen in dt
X X X III. Tafel hy de g. fig. is vertomt,
Nog binnen wy vertoonen cenigc Kappellelmsi
dewelke haare vleugelen als pluymen gemaackt heh-
C c c e c c c hem