H I P
»«Sii
I I
m i
i
ù. Duo Mufculi, qui Crura Aculei intra Va-
siiiam movent.
. j. Duae Appendices Acule i, quae cum eo fi-
nul moventur , ipfiquè faltem locò ornamenti
infervire vì'dentuir.
Fig- n i .
Iituléum itè r 'ém -, (S vaS-ià a d e'ùm fp e
l la n t ia , d iflinH iu s exhibet-,
i.Enreliium craflius Vaginaè Acule i, in tjuod
Venenum infurlditur.
i. Vaginae Aculei extrfemüm a.Cutius, ad ijuod
Venenum, fub Cruribus, defertuh .
i,ì. Locus* ubi Vagina haec fuUm fuleuni palilo
magis claudic* ut crura Aculei intus hae-
rentia tanto fìrmius in ficu teheatttur r qüod
fub lit .d.d. afccuratius adii uc cerni poteft.
i l Gfìirà Aculei* intra Vàginaé futeurii edm-
pofita, binifque Vaginae próceflìbus, ante
fub lit. c. c. cxhibitis* piilchrè in fitu retenta:
Ut- Màrgiries recurvi Vaginae Aculei * qui
intra fulcós Cruhini Acìilei rèfcipiuntur, &
tam Crura inVagina rétincnt, quarh libehmi
hifee motum hue illue conccdunt.
/, Alteram Aculei Crus * altero paulo magis
antrorfum, intra Vaginàih, pròpulfumj ita
tamen, ut Aculei mucro penitus intra Vagi-
nam reconditus haereàti.
ì Alterum Àcuìci Crus aiterò magis retrorfum
aftura: unde tandem eoncipi potei!:, quomo-
do Aculeus, in vulnere dcfixus* prdfundius
profundiufque penetret.
*'eft,7Um Va^inac A cu le iJ 9ua ampliflimum
i. Cavi Vaginae Aculei pars ànguftiof.
¿Altéuin Crus Aculei feparatiin exHibitinh,
in quo vidcri potè il
Il Sulcus, intra quem margo' Viiginae rècipi-
tur} ut Crus fic hue atquc illue mobile fit.
»¡ Segàentuni Crùris Aculei transveriìm disfeci}
quo melius Sulcus Cruris confpici
poffit; r
*• Sulcus idem * in altero Crure èonlpicuus.
(i Extremum Sulci Cruris.
pDecem Unci récurvi* quibus plerumque
tjoodlibet Crus inftruélum eft;
H quidam Unci Crurum , minus hotabi-
les.
f r.r. ProceiTus vd u ti cartilaginei, loco mu-
Iculorum irfferVientes ad moVerida Crura.
II Latera laeviaCrurum, quibus haec libi mutuo
applicanturl
l-i-l Crurum partes fjoftrémae,- five ligsfthen-
öj quotum ope Crura exporriguntur.
•v DU° lo.Ca, in quibus Aculeus apparet ve-
uti geniculatuS : id quod tamen nonnifi ab
aere, qui Venenum in Vagina haereris di-
»parat, proficiicitar.
#. V e -
p . p Twee Spieren, die de Beinen des Angels binnen
q. q. Twee A anbang fels des Angels, welke te gelyk
met defelve bewogen Worden ^ en den zeive maJr
als tot een vet tiering febynen te dienen.
, F ifc . i i t *
Vertoont wederom den Angel wat kiaar-
der, en verfcheide dingen daar toe
.behoorende;
a. Het dikke uitèinde y an de Schee de etes Angels \
waar in het venyn word ui'tgêftort.
b. Het dünner uit etnde van de Schee de des Angels, in
het welke het venyn onder de Beenen gebragt Word.
c. c . De plaats\ alwaar deze Scheede haar groef
een weinig meerßuit, op dat de beeneft des Angels
van binnen geplaatß zynde, des te fierker in
haar plaats gehenden worden, V welk by de let-
ters d.d. nog naukeuriger kan gezien worden.
d. d. De Beenen des Angels fameftgevouwen in de
groef der Scheede * en door de twee uitfleekfels
der Scheede, te vooren by de letters e.G. vertoont,
wel in h&ar plaats geholt den.
e. e. e. Kromagtige randen van de Scheede des An-
¿eis, 'Weihe in de¿roevendidn de Beenen des Ad-
gels ont fangen worden9 en de Beenen z'o Wel binnen
de Scheede bouden, als dezelve een vrye be-
weeging been en weer vergunnen.
f. Het eene Been des Angels j een Weinig meer na
vooren binnen die Scheede gefebooven, dan het andere
, zo nogtans, dat. de punt des Angels t'ecne-
maal binnen de Scheede verborgen legt.
g. Het artdbre Bfon dès Angels meer na agieren ge-
Jchoven dan het eerße : waarom men dan nu begry-
pen ka»y hoe de Angel * in de wond vaßgehegt,
die per en die per door dringt.
h. Het hol van de Scheede des Angels * dàar die ùp
hetwydßeis.
i. Het daauwer gedeihe VaH hit hol van de Scheede
des Angels.
k. Het eene Been dis Ahgèls afltondirlyk vertoont
waar in gefien kan worden
1.1. De groef, in wêlke de rand der Scheede ont-
fangen wordy op dat het Bein düs been en weer
zou kunnen beWoogen worden.
m. Eenßuk van het Bein des Angels dWars door-
gefneed en i op dat de groef van het Been des te
bet er zou kutinen gißen Worden.
n. De zelve groef in het andere Beén te fien.
o. Het uiteinde van de groef des Beens.
p. Tien kromme Haahkèns, waar wede èlk der
q. q. q. Eenige andere Haakskens der Beenen, minder
aanmerkelyk.
r. r. Kraakbeensgewyß aahbüngfels, in plaats vaii
Spieren dienende om de Beenen te beweegen.
s.s. De gladde fyden der Beene,ni daar die tegen
naucanaer aangelegt worden.
t .t. t. D i agterfle gedeiltens der Beinin, o f Bahdeny
door welker behulp de Beenen uitgeßrekt worden.
v. v; Twee plaatßn, waar in de Angel als knopag-
tig fchynt j dog *t welk nergens anders van daari
komt, als van de lucht i die. het Fenyni in de
Scheede zitiendi, van een jeheyd.
k 'k. Hei