i. Primus & maximusPilus aculeatus, in a l -1
tero corporis latere Gtus, fobter 2c juxta 1
quem fecundus cernitur , atquc fob hoc
altcrum Punófcum refpiratorium.
k. Tertius Pilus aculeatus, fubtus ad Ven-
trem confpicuus.
6. Annulus fextus, fabric» quinto fimills, ter-
tium Pun£tum refpiratorium gerens.
7 .8 .9 .10 . Hi Annuii eodem modo conftruòti
iunt, ac duo priores, monftrantque fibi in-
fculpta quartum, quintum, iextum & fepti-1
mum Punfta refpiratorial.
l.l.l. Quatuor Crurum intermediorum, u-
na cum carneis luis articulationibus, cur-
vifque unguibus, in corporis declivi cum
fu is quaelibet Annulis articulata.
1 1 . Annulus undecimus, priorum inilar fabrefaótus,
i n quo oa av i paris Pun&orum relpi-
ratoriorum alterum collocatum cernitur.
12. Duodecimos Annulus , numero pilorum
àculeatorum a praecedentibus diferepans.
Caeterum nonum Punótum refpiratorium fu-
per e o , h oc in latere corporis, difpoiitum
confpicitur. .
1 5 . Annulus decimus tertius , duobus faltem
pilis Aculeàtis präCditüs.
m.m. Cauda & ultimum par Crurum, quod
in extremitate modo memorati Annuii fi-
tum eft.
Fig. I I I .
fVartìculae Reniformes.
a.a. Divifiones,quaeinfuperficieParticularum
Reniformium obfervantur.
M - I v - Ventriculus, ejufque ■partes.
a. G u la , quaé hatiiràliter per Medullae Spinalis
rimam tranfit.“ .
b.b.b.b. Quaedam Fiftulae pulmonales, iuper
Ventriculo diftributae.
c.c. Ligamentum Ventriculi tendinofum.
d.d.d. Fibrae Ventriculi mufculares, tranfpa-
rentes.
e.e. Vaia varicoiä, quae Inteilina caeca funt,
anfraöibus fuis Inteftinula veluti duodecim
conilituentia.
/ ./ . L o cu s , quo ifthaec Inteftina, infra Pylo-
rum, ex lnte ftino, Ventriculum proxime ibidem
excipiente, prognafeuntur.
g.g. Modus, quo cadem in iex tubulos vel du-
éfcus obflexa retrogrediuntur verfus lnteili -
num rectum, fubque hoc crifpata recurvan
tur. I
h.h. Flexurae atque plicationes eorundem.
i. Iriteilinum quoddam perquam craiTum , in
quo exerementa figurantur : ut adeo lnteili-
no C o lo id haud abiimile fit.
£. Inteilinum re&um.
i. Het %erfle en grootfle Doornhayrken, aan de
' eene fyde des ligbaams, waar onder ende nef-
fens men het tweede fie t, en daar onder het
tweede adembalende Stip.
k. Het derde Doornhayrken, V geen men onder
aan de buyk gewaar wort.
6. De (esde Ring, die van maakfel is als de vyfde,
•waar op men het derde ademhalend Stip fiet.
7 .8 .9 .10 . Defe Ringen fyn van het felve maakfel
als de vooigaande, en men fiet daar op, de vier-
de , vyfde, fesde en Jevende adembalende Stippen.
l.l.l.l. Vier van de middelfte paaren der Voeten,
met haare vleefige articulatien, en kromme na-
ge len, die in ’/ hangen van de buyk met defe
Ringen gearticuleert fyn.
11 .D e e lf de Ring, die als de voorige van maakfel
is, en waar op een van bet agtfie paar adembalende
Stippen fiaat.
i i . De twaalfde Ring, die in hetgetdl fyner doorn-
hayrkens. verfchilt van de voorgaande. Voorts
fiet men dat hetnegende adembalende Stip, aan defe
eene Jyde des ligbaams , daar op geordineert is.
1 5. D e dertiende Ring, die maar twee Doornhayr-
kens heeft.
m m .D e Staart en het laatfie paar Beenen,
die op het uyterfte van defe Ring geplaaift fyn.
Fig. I I I.
De Niergewyfe Deelkens.
a.a. D e verdeelingen, die op de Niergewyfe deelkens
bemerkt worden.
Fig. iv.
De Maag en fyne Deelen.'
a. De Slokdarm, die in 7 leeven, door de fpleet
van het Merg paffeert.
b. b .b .b. Eenige Longpypen, die haar op de Maag
verfpreyden.
c .c . De peesgewyfe Band der Maag.
d.d. d. D e doorfchynende fpieragtige Vfels van de
Maag. I I ■ B n
e .e. D e uytfpattende Vaten,.dat de bltnde H a men
fyn , die door haare bogten als twaalf
f.Darmkens maaken. . f z De plaats, daar defe Darmen, agter het Maag-
portier, uyt den D arm, dieopde Maagvogt,
fpruyten. , B
g .g . De manier, hoe fy met fes Rypkens weer
omkeeren naa den regten Darm, daar Jy M
kelig onder geboogen fyn.
h. h. Haare kronkelingen ende famen plooifingen.
i. Een feer dikke Darm, waar in de w m feM
haar figuur krygen, foo datfe den Rronkelda
niet ongelyk is.
k. De regte Darm.