Tab.
Xxxvn.
No. II.
No. ni.
tur h e ic , e quindecim veluti exiguis coilis
conftruitum id e fle , quarum quaelibet fibi pro-
xiraae O v i mémbranae, hafce inter codas fi-
t a e , manifeilam umbram adfundit : quo qui-
dem efficitur, ut Ovum ipfum in fic ien ti ap-
pareat, id circa locos umbrofos totidem quafi
aliis adhuc coliulis interltingui; Porro & co-
ftae d iitae , & membrana O v i inter has media
, regularibus iiriis divifae funt. Praeterea
’ eciam confpici póteft , quomodo omnes iftae
coftae, circa acutius O v i extremum, tanquam
in centrum concurrant, ultra tamen fuperficiem
O v i fefe nonnihil exporrigentes. Ovum hoc
pieni fui incrementi compos, fubflavi jeft colons
; at recens ortum in Oviduitu colorem album
prae fe fert. Scilicet quae Ovula in O v iduitu
exitui proxima funt, primùmque lucem
vifura, ea perfeita efle animadverto ; verum
quae àltiorem ibi locum adhuc occupant, mi-
iiora funt; quamvis eadem gaudeant figura ,
qua major a. Interim quae loco altiflimo in
Oviduitihus'(ita funt, quadrata apparent; quae
que in ultimis Oviduituum extremitatibus
etiamnum haerent, adeo mirabiliter exilia funi;
ut tandem aciem oculorum penitus eludant. lo
ipfum etiam cerpitur in Ovulis Papiljonum e
jusdem quidem fpeciei , fed corpore & alis
nonnihil minorum. Vidi hos fua O va menfe Ma-
jo exponere, Braflicaeque foliis eum in tno.dum
adglutinare uti Ovum Papilionis nojtri, majoris,
Iconé heic a me expreflumeft: ita nimirum, u
codae furfum tendapt; globpfa autem bails info- j
tiora leneat : quod fimili etiàm catione circa Ovu-
ia ifthaec locum habet. Quum vero Papiliones,
è x his Ovulis nafcentes, toto apno reperiantur ;
hinc credibile e d , eos variis temporibus Ova
fua parere: quod tamen autumnali potifllmum
tempore ab ipfis fieri videtur} utpote quo Erucas
èorum maximopere multiplicari obfervamus.
N* II. Depofitam dereliitamque exhibeo T u -
nicam O v i ita died, quod paullo ante ipfiflimum
efle dixi Animalculum five Papilionis Erucam,
quando quidem hae c, quemàdmodum Chryfal-
l i s , iri O vo intra cuiiculam fuam cpnclufa re-
pericur.
III. Papilionis Eruca, five Papilio fub Er,Ur
cap forma latens, plenum incrementi fui ter-
minum adeptus repraéfentatur. A t vero ut jam
liquido & di frinite demonilretur, quod Eruca
ifthaec verus jam Papilio fit , atque Papilio vi-
ciffim Eruca > primum quidem externam iftius
IJrucae, quae Papilionem cqte fua recondit ,
figuram defcribam. Sed quoniam fupra laudageteekent:
waar in men fie t, dat het
m i f rii,
hekens te famen gefielt mort, die a lltu , { g
lyke fihaduw op het vlies van het Ey, mM
fen deefe ribbekens in geplaatfl is , komen temi
ken; 't geen fig in het leeven vertoont, alsoffa
Ey ook daar ter plaatze door nog'foo veele ankt
ribbekens ver de eit- wierd. Voorts fiet men fa
deefe ribbekens, als ook het vlies van het Ey, fa
daar tujfchen beyden inloopt | door reguliere ßm
pen verdeelt is geworden: neffens meede, hoeaih
diè ribbekens aan het fpitze eynde van het £*.]
als tot een middelpunt loopen, en een iveynig ho^
de oppervlakte van bet felve uytßeeken. De ct.
leur van dit Ey is geelagtig , wannéer het fr
volkomen was dom heeft; maar als het nog in fr
begin is , foo vïort het voit in de Eierlçi^s fa
vonden; alwaar ik de Eyeren , die het eerß tj. I
febieten füllen, volmaakt bevinde , mqqr die im '
nain de Eierleiders volgeri, die fyn kl(ßder,k-
voel dat fe van defelve figuur, als de gmte Jyt,
Maar die heel Om hoog in de Eierleiders I
die vertoçnen hqar vierkant, en die weer in de uf
terße einden der Eierleiders geplaatß Jyn, defil. I
ve loopen eyndelyk ganfeh uyt het geßgi, i
haar verwonderlyke kleente. Dit fehe fiet m
ook in de Eyeren van defe felve foort van Kapellen,
die een ßag kleender van lichaam mit
yieugelenfyn. (tewelke ik geßen b è , datim-
re Eyeren in de Meymaant uytfetten, en ofJt
K.00I bladeren foo v#ß kleef den , gelyk ik bet £j
van deefe Kapel, die grooter is , heb 1
foo dat f e met haare ribbekens om hoog fiaan, n
met haar bolagtige grond om laag, datooiakt
in deefe Eieren plants beeft. Waar van alfa1
men de Kapellen het gajißhe jaar door vint, fr
is het te gelooven , dat ß haare Eyeren op w*
fcheyde tyden uytfetten; dan, dat. f i indem'
foom&r byfonderlyk doen, op voelken tyt men od fr
dat haare Rapfen feer vermenigvuldigt Jyn. •
Ten tweeden,, f io vertoon ik m het afgeleyie-
verlaaten uyterße vlies. van het getwemde
ikevente vporen gefegt, heb het Dierken, ofM
Kappel-Rupsken felve te weefin > om dot m W
daar binnen in , op de wys als een Guldelop in fr
\huyiken beßooten vind.
Ten der den. 5 f io wort deefe Kappel-jRvps > ùf i ‘
Kapel, onder de gedaante van een Rups, >nfr
vollen ouderdom vertoont. Maar om nu
verfiandig aan te wyfin , dat deefe KUPS &
pel is , en de Kapel de Rups ; fio iß > dat Ufr
fielyk de uyterlyke gedaante van de Rup! \ ^
■fyn vel dé Kapel beßuyt, fa i befebryven.
alfio het felve alreede feer net van de ê
ii Eruditi Britanni penfum hoc ante me quam
hitidiifime abfolverunt; ideo ipforum verbis
taifcum non ubique utens Erucam ita defcribo.
■f Eruca Braflicam depafcens ^fi magnitudinem
j n fpe&es, medium inter Erucas maximas at-
„ que minimas locum obti’n e t , pilis albefcen-
w tibus, raris, brevibus, nec ullibi congeftis
ac'intricaiis, veftita. Color corporis ex ni-
9 grò, luteo & caeruleo variegatim inter lè
„ difpofitis cómpónitur ; ex quibus luteus tres
„ lineas ad corporis longitudinem fcribit, unam
j, feilieet in dorfo mediami reliquas ad latera
: if fibi invicem oppofitas : quas omnes color
j j, caeruleus & niger interjacent, nigro pun-
étìmj caeruleo fufim depiéds. Quin etiam
1 nigra haec punita fupra reliquum corporis
[ „ protuberant, & ex fingulis fuis centris ubi
nigriora apparent, pilós emittunt defcriptos.
Capitis quoque color ex tribus praediitis in-
3, ter le varie permiftis conftat, & ipfum fi-
„ milibus pilis contegitur. Pedes ; nùmero
I „ fexdecimj tribus claifibus rite difpofiri: prio-
„ rem claflem circa Caput fex Peitori annexij
l, mediani in Ventre o ito ; ultimani duo cor-
„ pons extremitati j uniti conftituunt. Priores
„ fex Pedes ungulam uham fingulatim obtinent,
,j reliqui decem recurvas plurimas.” Verum
ifthaec de forma exteriore diita fufficiant.
Utactem nunc quam evidentifllmeimiotefcat,
Papilionem intus in cute hujufce Erucaeocdu-
ftm atque reconditum efle ,h a c fola inventione
\ f ut«ur opus eft. Scilicet eligere oportet
Erucam adultam, hancque, tenui prius filo corpus
circumligatam, aliquoties in ebullientem a-
quam demittere, ocyusque rurfus inde retrahe-
¡reata enim cutis ejus externa tandem fecedet:
¡quoniam humores, duas inter cuticulas medii,
iareftunt,dilatantur, hincque & vafa & fibras, M B ■ I colligabanmr | difrumpurit
[a ue feparant. Hac ratione exterior Erucae
I,” r “ 6 % a ra ta , de Papilione, quemin-
5 ote7 o r fb; oIutum’ ,e v in ^ t i ; “
advtri,?- ? ° tUm dare & diffinae anim-
cutem B W intra a^^aiiam iftam Erucae
Quawon» r “S ve™ f e Papi«» delitefcat.
deraada . cae autis tantummodo eonfi-
dafasin r H M *memum externum, conp
e ^ r menS ParteS. ad naturatn Papi-
riiodo np :_nt?-S. I ^Uae ^ ^ em fenfim fimili
' ’ 1 alas omnibus accrefcentibus ac
B
’ EnSt1f 4 e Heeren gedaan t s , f lo is \ , dat i i
haare morden haafi overal folgende , deich'. ¿1
dushefihryne. „ De K o o M e L Rups ,
„ men let op haare grootheid, hekleed de müde!
” ßr e W m de UlinJie sn s rMf i ' R vp-
,, Jm ; bekleei zyndtmet mtagtige ,dmne, körte en
” tly S efa Jhmen gekronkelde o f vemarde bmr*
” T f : . C0U,tUr dis nm ä ”>e •mord- famenge
„ Jtejt uit eenßmrte, geeleen blawwe, verfcherdenU
i f . m " . e,hmder gifehikt-Mn welke de gecte '
„ in e hmen ten aafißen Van de ler.gte des
„ hchaams. afiekent, namefyi een , en de middel-
” U M rU£J de meriSe aan de fyden tegen ovet
„ elkander gefielt fy n ie ! tuffihen defelve. legt de
„ blaauwe en ¡warte coutmr, he* ¡Wart by ftrtj.
„ pelen , het hlaami overal afgetekent •zynie m
„ Zehs fieeken deefe ¡warte puiiteh boven het ans-
„ dere liohaam uit , en fchieten elk uit hm mid*.
” ‘¡ “ P f Jaar W zig hetfwartfi verteonen de -
,, befihreeve hayrkens uit. Ook beftaat de couieur
„ des Hoofds uit de drie voomoemde, onder tlkan-
„ der Verjcheydentlyk vermengt zynde, en het wori
i, m t diergelyh hayrkens gedekt. Seßen vorteil
„ zyn mdrie foort en ordentelyk gefchiktjesmaahn
„ de eerfiefoort uit omtrent het Hooft aan de Berit
i, gehegt zynde , agt in de Buik het middeifte,
„ tipee het laatfte aan het utterfte- tindc-des ü .
„ chaams gevoegt fynde. De fes eerfie toetc«
„ hebben elk een nagel, de tien overige feer viele
” " D«n dit Jy genoeg Van de uytetlyke
gedaante nah de jRups,
Om nu onweerfpreeklyk te vertoonen , dat de
Kapel hinnen in de hwyt van deefe Rups opgefloo~
ten ende verborgen is, f io behoefi men Meen defe
neigende mventie te gibruyken. Namelyk men
moetern wlwaffin Rups neemen, en een fy n
draatken om fyn lichaam gehonden hehbende, iefeU
ve einige maalen in fiedent heet water laten v»P
len, en die daar weer vaardig dan uyttrekken.
fVaar door eyndelyk de buytenfte huyt van de Rupst
fal van da hinnenfie biflootehuyt der Kapel komen
aftefcheyden: het welk gefihiet, afoo de vogtig-
heeden , die tujfchen deefe twee huytkens fy n ,
verduht worden en haar dilateeten, waar door
dan de vaten, en Vefels, die haar aan nialkande-
ren verbanden, gebrooken en gefepareert wordenl
En op die manier kan men dan met feer weynig
moeyte het huytenfie afgeweeke vel des Rups von
de Kapel, die inwendig daar in heflooten wort
aftrekken. En men bemerkt als dan kiaar ende dir
ß n t t , dat binnen in deefe afgetrokke buyt des
Rups, een volmaakte ende waaragtige Kapel vor.
borgen is. Waarom men de huyt van de Rups
Oe oö oo o i