quae unitae conftituunt fundamentum cavum,
trianguJare, oblique defcendens. Patet heic,
quomodo duo quaelibet Cellulae latera Unam
conftituant triangularis fuftdi partem.
Fig. v l 11»
Novendecim Cellulae hexagoftae, rdgula-
res, fibi mutuo adjtrubfae, aver fa
parte confpicuae.
a.b. Modus & norma, juxta quam Cellulae u-
nius lateris digeruhtur j ut fingulae tres inter
fe compofitae, trium fuarum bafium 1 .2 .5 .
unione cavum forment, fundamenci loco fer-
viens Cellulae a latere oppofitoipfisadftruen-
dae. Unde fi tres fundi partes uni us Cellulae
1 .2 .$ . pertundas acicula quamlibet fmgulari,
fit , ut quaevis acicula in peculiarem Cellu-
lam oppofiti lateris penetret: & contra fi
trium oppofiti lateris Cellularum fefe mutuo
proxime contingentium fundos ea parte, qua
fibi proximi funt, pertundas, in unam tres
hae aciculae Cellulam penetrant»
Fig* IX. lit* b.
Cellula Foemellae Apis feorfim exhibita\
ut ejus figura piriformis, os anguflu
u s , fundus capador, longitudo, fu-
perficiei externae inaequatitas, tanto
difiinffius ocults pate ant.
% • * •
Strues novendecim Cellularum, qudtum
decem 06I0 in fe continent rudiment a
Apum nafiiturarum : f i t licet novem
earum Ovulis foeta funt ere Elis; qua*
tuor aliae Vermículos tcuellos, jam o-
vis exclufos, Sí paulo ante cute fua
exutos, in fe gerunt; quinqué demum
reliquae Vermes exhibent paulo majo-
res & adult tor es, quos inter, quem
lit. a> not a t, maximus ejt.
Fig. x i . lit. a.
Sex-Ovula Apum, ad v'tvum de line at a
altero extremo fuo ere ¿la , oblonga,
tenuijfima fuperna parte nonnihil eras-
fiora.
Fig, x i t . lit. b.
Ovum ejusmodi, intercedente mi erofio-
pio depidum, defquamatam referens
F t fits cutim , in qua commijfurae ,
quibus Jquamae inhaefirunt , etiam-
num confpicuae funt.
deelen> welke vereenigt zynde een hol > driehfekih
en fthuins neergaande fondament uitmaaken. Hut
blykt, hoe elfe twee fyd’en van het Celleken een
geäeelte van den driehobkigen bodem uitmaaken.
Fig. v i l i .
Negen. feshoekige reguliere Cellekens *
op malkander gevoegt fynde, van !
agteren te tien.
a.b. De Manier en wyfe, mar welke deCellekem
van de eene fyde gefebikt worden, zo dat drie by. j
fondere, naaft malkander gefchikt, door de ver- <
eeniging van haare drie gronden 1.2.5. Ü bol
maaken, dienende tot een fondament, omhetCel* '
leken van de overßaande Jyde daar op te bouiven:
bierotn, foo men de drie deelen der grond van een j
Celleken 1 .2 .5 . te^er m t een byfonderen fpeldoor-
ftcekty zo ge fehle d het, dat elke fpel in ten by-
fonder Celleken van de overßaande fyde doorgaat: j
en in tegendeel, zo men de gronden der drie
Cellekens van de overßaande Jyde, malkander \
naafi rakende, doorßeekt aan die kanty daar ß
maß aan malkander zyn9 zo komen deze drie j
Jpelden door tot in een Celleken.
Fig. ix. iit.b.
Het Celleken van een Wyfkefis-Bye af-
fonderlyk vertoond , op dat deifelfä
peersgewyfe figmir, naauwer opening,
ruimer bodem , langte» ongelykheid
der buitenfte oppervlakte» dies te oa-
derfcheydener konden gellen worden. I
Fig. x.
De opltal van negentien Cellekens, waar I
van ’er agtien in zig bevatten de begin- ■
feien van Byen, die op haar geboorte ■
ftaan: namelyk negen derfelvezynbe- ■
vrugt met opregte Eieren: andere vier I
hebben in zig teere Wurmkens, al uit I
haar Ey gekomen» en een weinig te f l
vooren vervelt zynde: eindelyk de vyf f l
overige vertoonen wat grooterenvol- ■
waffener Wurmen, w a a r onder die met I
a. getekent is de allergrootfte is.-
Fig. x i. lit. a.
,Sas Eieren der Byen, na ’t leven afgete- I
kerit, op haar een einde opgefegt» ■
langwerpig, zeer dun, aan ’t boven- ■
einde wat dlkker.
Fig. xi I.- Üt. D.
Diergelyk E y , door behulp van een ver-
grootglas aigetekent, de ontfehobde
huit van e e n V i f c h v e r b e e ld e n d e ,waar
in de voegen, waar op dé fdiobben
gefeten hebben, nog. te zien
T a b . x x i v .