894- JO A N N IS SW A M M E R D A MM l i
fìlamentis, continuali videntur. Qua vero P u pillae
itlud Operculum fuperiorem Lentis Cry-
flallinae partem o b teg it, nigerrimo undequa-
que pigmento id inficitur.
Intus in Oculo perparum Humoris Aquei
offendi. Cryilallina contra Lens fat grandis
èrat <Sc compafta. Id vero fingulare circa hanc
animadverti, quod Tunica ejus infigni gaudeat
oratòrie j tüm qüöd Ligamentum Ciliare Len-
T ab . U L tem'Cryftallinam quam profundiflime vèluti in-
l’ig.iv.m. fece tj & partim quafi dividat m : prout antica
pociflimum regione conipicere licet. Quod-
fi Oculus hic |coquatur, atque Ligamentum
Ciliare fimul fic> una cum Tunica Lentis Cry-
ftallinae, hujusque fegmentum anterius de poile*-
riore abfcedat i concreta iilhaec Lens talem
exafte in modum fe praebet, ac fi globus fé*
miglobo comprehenderetun '
Humor Vitreus perparvà , fi tarnen u l la ,
eaudebat duritie; ut hinc Humori potius A -
queo , quam Vitreo , refponderet. Tunicata
Retinam haud admodum exafte dignofcere
mihi licebat: quandoquidem nigrum Uveae
pigméntum penitus de membrana fua fecefle-
rat ; quo omnia obfcurabantur. Quapropter
fubjeftorum defeftu a bO cu lih a c c e Anatome
defiftére cogebar. A d Cerebrum igitur, Ner-
vosqueindeexeuntes, redeo* .
E x anteriore Cetebri regione trià paria in-
fignium Nervorum pullulant, qui , Cardi aginibus
C e r e b r i perforatìs, ad Mufculos Capitis, Ro-
ftr i, P edum, aliasque adjacentes partes, able-
gantur : quae quidem diftributio in Animali ipio
fpeftaculum praebet elegantiffimum. Inprimis au-
tem medium horumce Nervorum par prae reli-
quis admirabile eil; utpote quod pulcherrimum fe-
de Regenhoog, maarfelfs met die ikop het met vattft
doorweeven Flies afgebeeld hebbe. Daar nu dit
Dekfel des Oogappels boven op de crißallyne Vogt
ßuyt, is fy ganßh /wart van couleur. '
. Fan binnen in het Oog vont ik feer weynig van
hetWateragtig vogt: in tegendeelwas de Cryßalkne
Fogt weer redelyk groot en vafi van confißaifte,
Daar ik dit particulier in aangbmerkt hebbe, dat
fyne Rok m&rkelyk dik was, als ook dat de hayr-
wyfe Band de Crißallyne vogt feer diep qmm als in
te fnyden, en hem voor een gedeelte als tt divide•
rin m , dat byfonderlyk voor aan te fien is. Als
men dit Oog kookt> en dat de hayrwyfe Band
dan te gelyk met de rok. van bet Crißallyne
vogt, en odk het voorfie gedeelte van de Crißallyne vogt
van fyn agterfie deel afwykt, foo v'ertoont fig deefe
geconcrefceer.de vogt feer naturelyk, als of daar
een kloot in een halve kloot was.
i Het Glafagtig vogt had feer weynig of gern
confißentie, foo dat by veel eer met het mterige,
als met het glafagtige overeenquam. Het Netosyß
Flies kon.ik niet Wel ondevfcheyden ,alfoo Hetfrnrt,
dat in het Druyvevlies teßenis,ganfchelyk vanjfi
Rok was afgeweeken, dat alles confus viaakte.
Soo dat ik gidviongen was, d'efe feftie van het
Oog te verlaaten , door gebrek van fubjeften.
Waarom ik dan abeir keer tot de Herffenen, eit
haare uytgaande Senuwen.
Fig.IL ni fe in globum five nodülum dilatat n, e quo propagi-
nes nerveae haud aliter * ac radii e Sole, profluunt.
U t vero omnium iftafum partium fitus tanto
diftinftius intelligi queatj fingulari fcalptu-
oti ra Cartilagines , quae Cerebrum ambiunt oo,
* turn illasjquae oftoPedibus fulcimentum prae-
PP• bent pp, & iö quarum medio Caput ac Ro*
ilrum collocata fu n t , delineavi. E x poltica
qq. Cerebri regione validi duo Ne rvi qq porrigun-
tur, q u i, Thorace perforato , poitquam fub*-
ter Mufculis, Acetabula Excretorii communis
moventibus, pèrtranfierunt, admodum ipefta-,
rr. bile finguli Ganglion formant rr. E x hoc
-Ganglio utrinque pullulantes plus viginti numeravi
Nervulos, q u i, in utroque diftorum
Excretorii communis Acetabulorum latere, partim
Foor aan uyt de Herffenen fiet men drle paar met*
kelyke Senuwen gaan, die de kraakbeenen der Herf
jenen doorbooren, en deWelke tot de Spieren van het
Hooft, de Bek, de Foeten, en de ändert aanleg-
gende deelen afgefonden worden ,* dat feer fraay
in het leeven te ficn ist byfonderlyk het middelße
paar Senuwen dat in een aangenaame kloot ofbioop
fig dilateert n , waar uyt de Senuwen, die daar uyt
gaan, gelyk de firalen, die uyt de Son vloeyenf
fig vertoonen.
Maar op dat men de fituatie aller defer deelen
te bekwaamelyker fm begrypen, foo heb ik rontzoni
de Herffenen, de kraakbeenen met een bföndere
arcering aangeweefen o o , als ook die, daar deag
Foeten geplaatß worden p p , en waar tujfchen
ook het Hooft en de Bek geplaatß is. Aghter aan
uyt de Herffenen ßet men twee fierke Senuw
fpruyten q q , die de Borfi perforeeren,
L da, fy mder de Spieren, die de
van de grneene uytloop bewegen, J f t .V P l .
pen, een feer kcimelyke knoop madken xr-^eer
ik aan weerfyden getelt heb, dat mer de 20‘
nuwen fprooten, demlke aan weerfyden ven ^
noemäe Helligbeden van de grneene, uytW < ^
B I B L I A N A T U R A E . Spf
„tt llmpercutem transparentes » , Branchiarumi-een gedeelte door bet velheen te fiin fm i daarñ
tn rpjrione diliribuuniur. in regione dillribuuntur. het buH/irtiw i / . r. .
Genitalia Sepiae Maris in tres diilinftas
partes dividi poffunt: in unum videlicet T e -
jliculum j dein binas in partes Glandulofas,
quas inter Glandulofum aliud adhuc fitum con-
■ fpicitur corpus, ‘plures in lobulos lèftumj tan-
demque in peculiare corpus Glandulofum ac
fpongiofum, cordiforme, quo fuper Atramenti
Veiicuia collocata deprehenditur.
Pars, quae ob externae figurae fimilitudi-
nem Teíliculus mihi audit, tarn admirabili artificio
conilrufta e il ; ut * quaecunque hafte-
nus de Sepia memoravi, antecellat. Particu-
larem ea in Fiftulam, patentem, abit, quae
h a u d aliter, ac In tefiin um Re ftum , liberein
1 Abdomine fluftuat u. Hac e Fifiula Tefti-
cuius fuum ejaculatur Semen ; ut ideo tubu-
lus ifte omni jure Vas deferens vocari poific.
I Ex cavo hujufce Fillulae nonnulla* aliquando
'• fibrillas teñeras, albicantes, propendere vidi a :
quae an fecündum , an praeter naturam, ibi
fitae fuerint, me latet ; quum Animal iilhoc
nunquara, nifi mortuum, examinaverim. F igura
caeterum unici hujusque Tefiiculi ali-
quantum ovata e i l , infra quodammodo in a-
cumen convergens b. ln medio ejus collocata
cernitur particula, quae Parallatis, auc corpo-
ribus Variciformibus Quadrupedum , imo &
| Hominum, quam proxime refpondet c. Gonfiai
particula haecce cavo canalículo, qui plu-
rimós in flexus elegantiffime contortus, atque
in feipfum revolutus, tandem reftiore duftu
exporrigÌLur d., At quo loco incipiat definatve
hoc vafculum, haftenus nondum detexi. Interim,'
qao particula fila propius ad Tefiicu-
lum accedit j eo paullatim latior fit : quod
praeprimis obfervare lic e t , fiquando Teiiicu-
lus invertitur , fuisque , quibus gaudec nume-
•rofifiiniis j membranis nonnihil denudatur e.
Quin videor mihi videre, quod univerfus T e -
hculus in unicum evolvi ac explicari poffet ca-
Dalera; qui quidem principio aliquantum an-
gwfiior foret, in medio amplior , dein rurfus
^ ior redditus curvaretur, tan dem que in gra-
C1*us definerec Vafculum,elegans, ac criipa-
Omnium iilarum pardum textura glan-
^u ofa eil. i n anguftiore Canalis modò dei
tra^u album reperitur Sperma, concreti
9 de ilio fauciato profluens. Qua
is fit, pellucidior intus contine-
isfini1 ' Deni<iue ^ua arapliffinius
■#> repletas animadverdtur numero aliquot
in bet kwartier der Kuwen te vinden fyn.
De Saätdeekn in het Manneken kan men in drie ■
iifiinlle deelen onderfibeyden, als in een Saadballe-
ken; en in tm e Klieragtige deelen, •waar tuffeben
men mg een klieragtig ligbaamtngeplaatfi fu t ,dat
in verfcheyde kwabbekens gedeelt mord, en dan in
een particulier klieragtig en fpongieus. lighaam, dat
van figuur als een Hert is, en waar beven dat bet
Inkt-blaasken geplaatß bevonden. mord. ■
Het deel, dat ik van wegens fyn uyterlyke figuur
deSaadbal mem, is van fulk een raren maakfel, dut
het te boven gaat al het geen, wat ik tot mg tde
van de Spaanfcbe Zeekat gefegt hebbe, Het felve
beefi een' particulière en openftaande Pyp, 't geen
als de regte Darm los in den Buyk fiuäueert u , en
maar uyt bet fyn faad fettet, , foo dat men het in alle
reeden het afbringende Fat .aldaar kan noemen.
Uyt de Holligheyd van deéfe Pyp fiet men fomtyts
eenige teere en mitte pennekerts uythangen a , dat ik
niet meet, o f het naturelyk o f tegens de naluur is ,
om dat ik dit Dier noyt, als dootfynde, heb geëxa-
mineert De Vordere figuur van defe eenige Saad-
bal is een weynig eysgemys , lopende van anderen
Watfpits toe b. Op fyn midden fiet men aldaar
een deel geplaatß, dat feer naa overeen kamt met
de Paraftaten o f Jderfpat-gelykende lighamen,.in
de viervoetige Dieren, als ook in de Menfcben c .
Dit deel beftaat uyt een bol pypken, dat menigmaal
enfeer cierelyk geboogen,cn op malkanderen gevleyt
is geworden, tot het eyndelyk regier Word d. Maar
waar bet begint o f eyndigt,heb ik t è mg toe niet
ontdekt. Hoe nu dit deel de Saadbalmeer nadert, hoc
dat het allefigskens wydér Word: bet geen men fie t,
als men de Soodbal omkeert, en hem Van fyn vlie-
fen wat ontbloot e , die daar menigvuldig fyn. En
het fchynt tny, dat de ganfche Saadbal in eencanaal
fou kunnen uytgerekt o f geëxpliceert kunnen worden,
die in fynbegindan naauwagtig fou fyn, wat op
fyn midden ruynier, en daar na weer verengt en
geboogèn, en eyndelyk in een cierelyk en gekron-
kelt nauwer Vaatken eyndigende. De ßruäuur van
alledgfe deelen is klieragtig} en inhet vernaauw-
de canaalken vint men een mit Saad, dat als melb
hetquetß, daar als een geronnen melk uytloopt.
Daar het Wat wyder Word, bevat het een doorlug-
tigerfubßantie, maar daar bet heel wyt is , fie t
men bet vervutt te fy n , van een tnntimelyk getal
S s s s 8s ss s s van
i II