Eierleiders van malkanderen te fepareereïi. fr#
Eyeren fielfs die waren na proportie van die men in
een vrugtbaar Wyfken fie t, en die dagelyks haare
Eyeren uytfet¡ nog Jeer kleen» En die ik in de
uyterfie extremiteyten van de Eyerleiders fag leg.
'gen, die waaren foo admirabel kleen ¡endigt op een
geplaatfi, dot Je niet als met een Jeer fraay ver.
groootglas, en dat heelveel vergroot, waaren te ken.
nen. Ik Jag ook dat de Eyerfiok, als van een ge.
meen vlies bekleet wiert , dat my niet heugt tot
mg toe Joo difiinft gefien te hebben,
prolifica, Ovis quotidie paiiendis jam jam oc-1
cupata, obfervantur, adhuc erant minuciffima:
quin Ovùlorum illa, quaein extremis Ovidu-
Zuum Apicibus haerebant > tam mirabiliter
p a rv a ,& àdeo confertim coacervata erant; ut
nonnifi optimi & objeZorum magnitudinem
plurimum augentis microfcopii interventu a me
dignofci potuerint. Ovarium quoque communi
veluti membrana veftitum heic obferva-
v i ; quod quidem haud memini haZenus un-
quam adeo diftinZe a me vifum effe.
Obfervatio altera in Ape Foeminak
In fimiìi quadam Foemina, eodem partu e-
d ita , fed paullum adultiore, quae ex natali fuo
A lv e a r i, una cum millibus aliquot Apum, jam
jam esaminaverat, fingularique Alveo erat ex-
cepta, vidi Ovarium quoque adhuc fatis minu-
tum fuiffe. Neque O va edam multo adparue-
re majora , praeterquam in Ovarii principio :
unde firijius tunc conclufi , recens natam
hanc fuiffe Foemellam, quae hoc in examine
de natali fuo Alveari provolavit. Plura fingu-
laria tum temporis obfervare mihi non licuit;
quamvis plurimas praefto habuerim Foemellas :
omnes enim unius alteriusque diei fpado interi-
crunt. U t ut vero in SpiritumVini eas conjecerim,
quo ab additate defenderentur; plurima tamen
vifce ra, maximo meo cum dolore, erant cor-
rupta: quod forfan inde faZum e ft , quia Spi-
ritu Vini reZifìcato haud ufus fueram. Vidi
tum venenum in aliquibus in albam coaZam
fuiffe niateriem, faporis viriumque fere expertem
, quae aeri expofita inter ficcandum
penitus in auras abibat. In alia quadam venenum
confpexi in irregularia granula , alba,
feparatum atque condenfatum fuiffe. Quin
diftinZifiime edam cernere tum dabatur, to-
tum duZum veneniferum, qui cumpoilica parte
Veficae veneniferae conjungitur , vene-
numque fecernit,coagulatis undequaque obfef-
fum effe partìculis pinguedineis, quae peni-
cillo inde facile poterant abftergeri.
Obfervatio tertia in Ape Foemina.
In alia Foemella, quam eodem illo tempore
diffecabam, obfervavi, quod altera extremi-
tatum duZus veneniferi in duas praeterea appendices
caecas, breves tamen, fubdivifa fuerit.
Tweede Obfèrvatie in de Vrouwe- I
lyke Bye.
In een diergeiyk Wyfken van dtfelve dragit I
maar die wat ouder was, en die alreede met eenigi I
duyfenden Byen, uyt de moeder K orf was gefwermt, I
en in een eygen o f particulière Korf gefchept }daar I
in Jag ik , dat de Eyerfiok ook nog redelyk kleen was¡ I
en de Eyeren die vertoonden haar niet veel grooter 1 I
als maar in boar begintfel te Jyn% Dat my m I
vaft deed oordeelen , dat dit een nieuw geboon I
Vrouw was, die in deefe Jwerm was uyt de mot« I
der Korf gevloogen. Meerder byzonderheeden bo I
ik op deefe tyt niet obferveeren, niet tegenftm* I
de dat ik overvloet van W y f kens hadt ; want alfa I
my die alle in een dag o f twee affiurven , en Jot M
ik fe in Brandewyn kwam te werpen, om Je m I
bet opdroogen te conferveeren , foo waren egter à I
meefie ingewanden, tot myn groot leetweefen bedum I
geworden : dat mogelyk gefchiet was, om dat ik gm I
overgebaalde Brandewyn by de bant hadt. Ik fag pol, I
dat bet fenyn in fommige in een witte fubfiantie I
coaguleert was ¡dat weynig fmaak ende kragt hadt) ■
en in de lugt geleyt fynde heel weg droogde. It M
een ander bevond ik , dat bet fenyn in irregulien ■
witte greynkens was gefepareert geworden. Mit ■
fag ook heel diftintt op deefe tyt , dat de ganßbt H
fenynleider, die agter met bet Fenynblaaskengeconjw I
geert word, en alwaar bet fenyn in gefecerntm ■
wort, rontfom met gecoaguleerde vet deelkens befi I
was, die fig met een penfeel daar van lieten of I
waffen.
Derde Obièrvatie in de Vrouwe- I
lyke Bye.
In een andere, die ik op deefe f e l f de tyt é jm I
daar bevond ik9 dat een van de extremiteyten 1° I
fenynleiders, nog in twee blinde ¡maar horte I
hangfels ondergedeelt was. En als ik de kinÿ I
¡ritv Cum vero DuZum veneni, qua is a Sacculo
venenifero ad usque primam fui divifio-
¡nem extendebatur, .metirer , longitudinem e-
ius quartae pollicis Hollandici parti aequalem
effe deprehendi : alter autem deinde hiyusce
DuZus jàm divifi ramus fesquipollicem pro-
[pemodum longus erat; alter duos fere pollices.
lobfervari interim iilhaec non poffunt, nifi
L u i s priuvs omnes horumce Dudluum curvatu-
I ras & ferpentinos flexus, quam cautiffime a
[re liquis vifceribus feparaverit. Quanquam au-
Item haec Apis itidem in Spiritu Vini jacuerat;
[omnes tamen diftae partes in ea fatis diftinite
confpicuae, fortesque erant.
Quarta Obfervatio in Ape Foemina
'prolifica.
I tn Ape veri prolifica, quae 24 Julii exami-
■naverat, pluraque jam expofuerat Ovula, cum
Rdecem vel undecim poli diébus eam diffeca-
■iem, vidi Ovarii principium plurimis inftru-
Ktum Ovis perfeólis : at quae in appendicibus
Oviduóluum etiamnum haerebant Ovuìa, nec
ea erant magnitudine nec p e r fe z ion e , qua gau-
■dere obfervantur in OviduZibus Apum prolifi-
■carum, Majomenfe, utpote quo tempore pa-
fcen d is Ovis quam oecupatiifimae fu n t, diffe- 1
Ktarum } neque edam ea adeo erant perfeZa, 1
ac Ova Foemellarum , menfibus autumnalibus
■nipeZarum: prout inObfervatione quinta in-
■lotefcet. Hoc igitur indieio iterum icie-
■)am, quod recens natafucrit, nec fenex, quae
Hieic examinaverat, Foemella. Utrum vero re-
f e n s natae femper fin t, quae examinant, id
BiaZemis certo adfeverare, non aufim. Non
Kolum autem ilìa Ovula, quae in inferiore prin-
f t ip ìi ÒviduZuum parte dabantur , fed edam
Bpuae paullo altiore loco (ita erant, perfeZam
Bnagnitudinem jam obtinuerant. Ovarium hocce
■panter infinito quafi Ovulorum numero polle-
B at, ut vel in quatuordecim duntaxat particu-
K f ’ ^Uae ^ viduZuum appendicibus defra-
■ erant» ult™ centum & quatuor fupra fe-
^ U,agl" Ca 2 VUla numeraverim. Unde judica-
■'In aU a ^e e^ j quam ftupendus fit Ovu-
E u!? numfms > quae unica faltem Foemella
B e contmet. Atqui omnino poilulabat ne-
IFoem!iiejUSm0^^ con^ruZionem 5 ut unica ex
» e t - mi 2 tj tUS ^Pum exercitus provenire pof-
I * q emadmodum revera fieri in confeffoeff:
E d u t t T Ì T tnai quatuor» a«c quinque millia
muandn f 1S IH exercitus , fed ali-
W ere undeviginti : ut alibi adnovan
den fenynleider , die van bei Fenynblaasken,
tot bet begin van de eerfte verdeeling gong, kwam
te meeten, foo bevond ik die bet vierendeel van een
Hollantfche duym läng 4c fyn. Synde voort's de
eene afleider die gefubdividecrt w a s , by de
anderhalf duim lang, en de ander by de twee duy-
men. Maar dat kan men niet eer ondervinden 3
voor dat men alle haare ombuygingen ende flang-
wyfe drayingen, heel vporfigtig van de andere tri-
gewandeni heeft gefepareert. Hoewel deefe Bye9
meede in Brandewyn geleegen bad, foo waaren ab
le deefe dteleni heel kennelyk en.fiarh
Vierde Obiervatie in de Vrugtbaare
Vrouwelyke Bye.
In een regt vrugtbaafe Bye, die den 24 Julii ge*
fwermt bad , en al verfchcycfc Eyeren gefet j daar
in Jag iky naa dat ik haar tien a e lf dagen , daar
rna kwam te openen, dat ’er feer vele voltuoide
Eyeren, in bet begin des Eierftoks waren , maar die
nog in de aanhangfels van de Eierleiders laagen, die
hadden die groote nog ook die volkomentbeid niet9
die men in de Eierleiders. der vrugtbaare Bye
fiet, wanneer als men defelve in de inaant van
Mey opent: op welken ty t, fy bet alderovervloef
digfb haare Eyeren fetten. En van gelyken foo bad.
den fy die volkomentbeid niet, die men in de Eyeren
fiet 9 als men de Wyfkens in de herffimaanden o*
penty als in de vyfde Obfervatie blyken Jal. Soo
dat my dit ook voor een ander bewys diende , dat
bet een nieuw geboren W y f ken was , en niet bet
oude * dat albier gefwermt badt: maar o f dit altyC
gefchiet', dat kan ik tot nog toe niet vafi verfetke*
ren. Niet älleen hadden die Eyeren , dewelke be*
| nedenin bet begin der Eyerleiders lagen, haare vo!~
komen grootte¡maar ookßie; dewelke daar nog was
hoger in laagen. Deefe Eyerfiok was van gelyken^ met
j een onnoemelyk getal Eyeren vooifien,foo dat ik al-
1 leen in veertien deelkens van afgebrooke aanbang
\fels van de Eyerleiders, over de hondert en vier*
ehfeventig Eyeren telden. Waar uyt men ligt kan
oordeelen, wat een feer grooi getal Eyeren ,- dat een
eenig Wyfken by haar heeft. Het geen ook noot**
fakelyk was, indieh het ganfehe heir der Beyen,
uyt een eenig W y f ken fou voortkomen ; gelyk dat
in der waarheid ook foo gefchiet. En dat niet alleen
tot een getal van drie vier en vyf duyfent, maar
tot by de negentien duifenden , als op een ander
plaats aangetekent is. Ik Jag hier ook dißinft, dat
alle de Eierleiders, aan weerfeyden van den Eyerfiok,
in vyf hooft verdßelingen kwäinen te ejndigen,
F f f f f f watä